De Heren van Henegouwen
Na het overlijden van Jan van Avesnes heeft
Aleide alles gedaan om de erfenis van haar
echtgenoot veilig te stellen. Hierin combineerde
Aleide dynastieke belangen van de Avesnes en
de toekomst van haar kinderen. Hierin is zij
gedeeltelijk geslaagd: de oudste zoon, Jan,
werd graaf van Henegouwen en vanaf 1299 ook
van Holland en Zeeland, Willem (f1296) werd
bisschop van Kamerijk, Bouchard (f1296)
bisschop van Metz, Gwijde bisschop van
Utrecht en de benjamin, Floris,
verkreeg via zijn moeder uitgebreide
bezittingen in Holland en Zeeland.
Twee Henegouwse zonen hebben een actieve
rol in Holland gespeeld: Gwijde en Floris.
Musis 270
Aleides vierde zoon was bestemd de bisschopszetel van het
Sticht bezetten. Gwijde was het type bisschop die het niet al te
nauw nam met wat men eigenlijk van een geestelijke van zijn
rang kon verwachten. Regelmatig verruilde hij zijn
bisschopsmijter voor de ridderhelm en wist zijn gezag onder
de Stichtse adel te verstevigen door zijn dochter uit te
huwelijken met Arnout van IJsselstein.
Gwijde startte zijn adellijke loopbaan met een accumulatie van
uiteenlopende geestelijke waardigheden, zoals het
thesaurierschap te Luik en prebenden in de kathedralen van
Luik, Metz en Utrecht. Toch lijkt hij in 1300 (kort slechts, want
in 1301 reeds werd hij bisschop van Utrecht) zijn geestelijke
carrière op te geven, toen hij in dat jaar leenman werd van zijn
broer, Jan, die inl299 de graafschappen Holland en Zeeland
erfde. Als wraaknenrer van zijn neef Floris V van Holland had
Jan na de moord op 'der keerlen god' de goederen van de
heren van Amstel en Woerden als hoofdschuldigen
geconflsceerd en Gwijde hiermee beleend.
Naar goed voorbeeld van zijn moeder was één van de eerste
zaken die Gwijde als kersverse heer van Amstelland regelde de
enige nederzetting van formaat aldaar als Amsterdam
stadsrechten te verlenen. Op deze wijze verzekerde hij in één
klap tegelijk de economische ontwikkeling van zijn nieuw
verworven heerlijkheid, en zorgde hij voor een stevige buffer
voor de Hollandse belangen aan de grens met het Sticht.
Als wereldlijk heer van deze belangrijke grensgebieden werd
Gwijde een steun en toeverlaat voor zijn broer die in 1299 ook
graaf van Holland en Zeeland werd. Vooral militair gezien
speelde Gwijde een sleutelrol op het grensgebied tussen
Holland en het Sticht. Het was de bisschop van Utrecht Willem
die gedurende het eind van de dertiende eeuw als heer van het
Sticht (grofweg Utrecht) en Oversticht (grof Drenthe, Overijssel
en een deel van Gelderland) oorlog tegen Holland voerde en
zelfs de Friezen zover wist te krijgen een kruistocht tegen de
Hollanders te ondernemen om verloren Stichtse goederen
terug te winnen. De oorlogvoering kwam Willem nochtans
duur te staan: hij wist dan wel Muiden en Weesp voor het
bisdom te heroveren, maar moest dit in een veldslag zeer
onbisschoppelijk met zijn leven bekopen.
Na Willems overlijden in 1301 kwam het Stichtse katheder
vacant en de Avesnes waren er rap bij om Gwijde in de positie
van bisschop van Utrecht te manoeuvreren. Op deze wijze
ontstond een sterk Avesnes machtsblok in het Noorden: in
Holland en Zeeland was Jan van Avesnes landsheer, in het
Over- en Nedersticht bekleedde Gwijde van Avesnes nu de
landsheerlijkheid. Geldverslindende twisten tussen Holland en
Utrecht verdwenen nu naar de achtergrond en beide broers
ondersteunden elkaar waar mogelijk. Het meest opvallend is
de rol van Gwijde als medebezegelaar en arbiter in Hollandse
twisten. Een bisschopszegel aan een Hollands grafelijke
oorkonde was nu eenmaal een meerwaarde voor de geldigheid
hiervan. Hij trad voorts op als executeur-testamentair voor zijn
overleden broer, hij was betrokken bij het bepalen van het
weduwegoed van zijn neef Willem lil (bijgenaamd 'de Goede')
graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland, hij was arbiter in
geschillen tussen de Hollandse grafelijkheid en de Kennenrers,
de tol bij Geervliet en in een conflict tussen de heren van Arkel
en Culemborg. Bovendien was Gwijde betrokken bij de
beslechting van een langdurige ruzie tussen Holland,
Henegouwen en Brabant.
Maar niet alleen als steun en toeverlaat voor zijn verwanten in
Holland speelde Gwijde een rol: hij was immers in de eerste
plaats bisschop van het Sticht en werd na zijn installatie als
bisschop opgezadeld met een in Financiële nood verkerend
bisdom. Zijn prioriteit moet dus gelegen hebben in het gezond
maken van de Stichtse financiën. In deze pogingen waren
Gwijdes heerlijkheden Amstelland, Woerden en de Gooise
goederen een belangrijke troef. Vooral Amstelland was een
profijtelijke heerlijkheid en hoorde tot één van de meest
winstgevende heerlijkheden in Holland en het Sticht.
Overigens bestond hier de vreemde constructie dat Gwijde zijn
eigen achterleenman was voor de Amstelse en Woerdense
goederen. In ieder geval heeft Gwijde met behulp van zijn
Hollandse verwanten de Stichtse financiële situatie voor een
goeddeel op orde weten te brengen.
De broers Jan en Gwijde van Avesnes schoten elkaar als graaf
van Holland en bisschop van Utrecht te hulp waar nodig.
De eerste sprong niet alleen bij in Financiële nood, maar kon
ook zorgen voor rust in het vaak roerige bisdom.
Op verschillende vlakken wist Gwijde de landsheerlijke macht
van de bisschop te versterken ten koste van andere Stichtse
actoren, zoals de Ridderschap en de geestelijkheid.
In 1310 wist hij de macht van de proost-aartsdiaken van de
Dom aan te pakken en daarmee de rechtsmacht van de
bisschop te vergroten. Ook militair verstevigde hij de
bisschoppelijke macht in het Nedersticht tegenover de
Gelderse graaf. Hij maakte de maarschalk (het hoofd van de
bisschoppelijke hofhouding) tevens kastelein van één van de
grenskastelen met Gelre. Dit verstevigde enerzijds de macht
van de maarschalk, anderzijds nam de bestuurlijke slagvaar
digheid van de landsheerlijkheid toe.
Tot slot toonde Gwijde zich een actieve schrijver en
wetenschapper. Of hij werd geïnspireerd door de mogelijke