Hans van der Sloot
Leuk is dat de geschiedenis
soms zichzelf corrigeert.
De felste toenmalige
tegenstander van de huis-aan-
huisbladen schrijft momenteel
een onbetekende rubriek over
weegbree en paardenbloem
287 Musis
jacquet in versvorm een pleidooi houden voor Jilles de
Fruitkoning die op een verboden plaats bananen had staan
venten. Ook was er bijvoorbeeld de zaak - na een jaar
aangehouden te zijn - tegen een Sinterklaas die wegens
openbare dronkenschap was opgepakt en door de
kantonrechter op rijm werd toegesproken.
"Het kantongerecht was leuk en gemoedelijk, maar zo was
het lang niet overal in Schiedam. De goede sfeer onder
journalisten bijvoorbeeld waar anderen over spraken, dat
herken ik absoluut niet. Er bestond een felle concurrentie.
Lutke Meijer werd in de jaren dat ik bij hem werkte hard
aangevallen. In het veld werd hij ook onsportief aangepakt.
Hij kwam uit de linkse hoek, was in Spanje geweest om de
Burgeroorlog te verslaan en was een uitgesproken pacifist.
Men bliefde het Rotterdamsch Nieuwsblad en Lutke Meijer
niet; zelf werd ik eveneens genegeerd, want ik hoorde te veel
bij hem. Vooral mensen van De Rotterdammer en Het Parool
voerden die strijd. Dat had een onaangename ondertoon.
Het meest markante voorbeeld van die onfrisse strijd vind ik
altijd nog die keer dat men Jilles de Fruitkoning had
ingeschakeld om een grote doos bananen naar de redactie te
brengen. Die moest dan bezorgd worden op het moment dat
Bourguignon - dat was een soort toezichthouder in de regio,
een bekrompen man zonder humor - aanwezig was. Gilles de
Fruitkoning kwam langs, deponeerde de bananen op tafel en
zei iets als 'Zo, bedankt nog voor dat leuke stukje over mijn
zaak.' Ik zie Lutke Meijer nog over de Hoogstraat achter hem
aan hollen: 'Heer Jilles, luister eens! Heer Jilles, luister eens!'
Dat was een gerichte pesterij. Omkoperij werd je zwaar
aangerekend.
Onfatsoenlijk vond ik ook dat zeer werd neergekeken op de
huis-aamhuisbladen, terwijl daaraan toch regelmatig werd
meegewerkt door auteurs van gewicht. Als eerste 'echte'
redacteur werd Joop Daalmeijer aangetrokken, maar dat
veranderde weinig aan het standpunt van de 'gezeten'
journalisten in de stad. Leuk is dat de geschiedenis soms
zichzelf corrigeert. De felste toenmalige tegenstander van de
huis-aan-huisbladen schrijft momenteel een onbetekende
rubriek over weegbree en paardenbloem. Joop is inmiddels
voorzitter van de Nederlandse Vereniging van journalisten.
En zo hoort het ook."
"Er werd ook wel nieuws voor elkaar verborgen gehouden.
Dat is niet ongewoon in de journalistiek, maar zo vinnig als
het in Schiedam toeging, zo hoorde het niet. Daar deed ik
zelf trouwens ook aan mee. Het voelde wel goed om anderen
af te kunnen troeven. Zo was ik er op een bepaald moment
achtergekomen dat Bert Haanstra opnames kwam maken in
Schiedam. Ik legde contact met hem en mocht hem wat
vragen stellen. Dat deed ik bewust niet midden in de stad,
maar ergens anders. Toen we weer terugkwamen, wimpelde
hij de overige journalisten af met de opmerking dat ze dat
maar aan hun collega moesten vragen - want hij had nu
geen tijd meer. Heerlijk."
"Al vrij snel hield ik mij naast die Schiedamse journalistiek
ook bezig met andere zaken. Ik tekende veel, werkte de
historische kaart van De Gheyn uit en toen ik twintig was,
verscheen mijn eerste boek. Ik werkte nog bij het
Rotterdamsch Nieuwsblad, maar illustreerde ook voor
uitgeverij de Europeesche Bibliotheek. De uitgever vroeg of ik
een mooi boek over Schiedam wilde schrijven. Ik was dan
wel jong, maar van enige bescheidenheid had ik nog nooit
last gehad, dus ik riep meteen 'natuurlijk'. Dat werd
Schiedam rond de eeuwwisseling, een boek dat inmiddels zijn
derde of vierde druk heeft beleefd. Lutke Meijer was heel trots
op mij; hij vond het knap dat ik de discipline op had kunnen
brengen om dat boek te schrijven. Zelf vond ik het niet eens
zo'n opoffering. Ik had - en heb - vaak het idee dat ik het
leven gewoon maar speel. Ook in die jaren zag ik wel hoe het
liep en meestal kwam er vanzelf weer leuk en interessant
werk voorhanden."
"Het dagblad verruilde ik uiteindelijk voor andere periodieken,
en dan liefst de organisatorische kant ervan. Ik heb toen voor
de PvdA het zwaar ideologische partijblad Opinie mee helpen
omvormen tot het veel toegankelijkere Roos in de vuist. Daar
had ik te maken met een heel zware redactiecommissie. Alles
wat ik nog niet had geleerd, leerde ik daar. Ik kwam - terwijl
ik tegelijkertijd in vaste dienst voor de Rotterdamse
Kunststichting en m'n toenmalige vaste uitgever schreef -
weer met in de lokale journalistiek in aanraking toen ik eind
jaren '70 als wekelijkse columnist bij Het Vrije Volk kwam.
Die krant ontpopte zich onder Herman Wigbold echt als een
linkse actiekrant. We deden als journalisten overal aan mee,
we kraakten mee en demonstreerden mee. De toon was fel en
hevig en van redacteuren en columnisten werd een duidelijke
mening en een nog duidelijker stellingname gevraagd.
Ik heb toen wel aan den lijve ondervonden dat je als kritische
journalist en vooral columnist lang niet altijd vrienden maakt.
Waar natuurlijk dan wel tegenover staat dat je op straat vaker
wordt gegroet."