Een Schiedams Henk Slechte Terwijl in Nederland mengdrankjes als Breezers steeds populairder worden en het marktaandeel van de jenever onder druk staatis Nederlandse jenever in Ghana al meer dan twee eeuwen een populaire én belangrijke drank. Sterker nog, de Nederlandse jenever heeft een vaste plaats in de cultuur van het Westafrikaanse land. Op 13 oktober 2007 opent in het Jenevermuseum in Schiedam de tentoonstelling The King of Drinks, Jenever in Ghana. Bij die tentoonstelling verschijnt een belangrijk boek met dezelfde titel. De auteur is Dmitri van den Bersselaar, historicus en docent aan de Universiteit van Liverpool, maar geboren en getogen in Schiedam, en dat is in dit verband veelzeggend. Dmitri (1968) is geboren in Nieuwland. Hij heeft hier de basisschool bezocht en op de Scholengemeenschap Spieringshoek vwo gedaan, maar koestert weinig andere herinneringen aan die tijd dan het leven met zijn moeder en broer. Hij woont nu in Liverpool en bezoekt zijn moeder en broer in Schiedam een aantal keer per jaar. Hij ervaart Schiedam als 'knus, gezellig en kleiner dan ik me herinner, een leuke plek om te wonen'. Als je ergens regelmatig maar niet vaak komt, en gewend bent goed om je heen te kijken, vallen grote veranderingen je op. Toen Dmitri begin juli zijn moeder opzocht, die nog steeds in Nieuwland woont, zag hij dat de flats aan de Henri Polakstraat, waar hij is geboren, en de Burgemeester van Haarenlaan, waar hij jaren heeft gewoond, er niet meer waren. Vorige keer stonden de gebouwen al leeg, nu was het hele gebied kaalgeslagen. Hij vindt het jammer voor zijn moeder die er met veel plezier woonde en tegen de verhuizing opzag, maar stelt ook nuchter vast dat er weinig aan verloren is. Juist die omgeving van zijn jeugd is belangrijk gebleken voor zijn latere leven. Achter zijn basisschool op het Willem Dreesplein, inmiddels ook gesloopt om plaats te maken voor nieuwe woningen, stond aan de Noordvestsingel de drankfabriek van Bols en De Koning. Die had een indrukwekkende silo, waarvan twee dingen blijvende indruk op hem hebben gemaakt: er groeide schimmel op en er kwam altijd een scherpe lucht vanaf. Als jongen was hij zich er al van bewust dat hier jenever werd gemaakt. Schiedam was al heel lang niet meer de hoofdstad van het gedistilleerd, maar Dmitri van den Bersselaar groeide daar toch in op, en herinnerde zich die lucht weer, toen hij twintig jaar later in Afrika - tot zijn verrassing - ontdekte hoe belangrijk de Nederlandse jenever daar was. Wezenlijk voor zijn ontwikkeling was zijn studie geschiedenis in Leiden. Dmitri koos voor sociale geschiedenis, en daarbinnen voor kwesties van identiteit: hoe definiëren mensen zich, als individu of als lid van een groep? Afrika was nog niet in zicht, en de antropologie ook niet, maar hij besefte wel dat - voor hem - geschiedenis niet alleen lokaal, Nederlands of Europees kon zijn. Geschiedenis moest over de wereld gaan, met als centrale vraag: wat zijn de contacten, de interacties, die de wereldsamenleving vormen? Zoals bij elke wetenschapper hadden een paar docenten aan de universiteit grote invloed op zijn ontwikkeling. Peer Vries bracht hem in contact met de sociale benadering van de geschiedenis en prikkelde zijn belangstelling voor de kernvragen van dat vak. Wat bijvoorbeeld maakt geschiedenis? Wat is de theorie van de geschiedenis? Hoe gaan mensen om met het verleden? Chris Quispel hield zich bezig met de geschiedenis van ras en racisme in de Verenigde Staten, en leerde hem om de geschiedenis sociaal-wetenschappelijk te benaderen, maar bovenal om consequent na te denken over de verschillen tussen mensen. Die worden vaak als biologisch ervaren, maar worden intellectueel (door te praten) geconstrueerd. Wanneer is iemand een neger? Wanneer is iemand onderdeel van je groep? Welke gevolgen heeft dat voor je omgang met mensen? Die benadering vormde de opening naar de combinatie van geschiedenis en antropologie. Dmitri noemt Vries en Quispel toegankelijk, omdat ze echt over dingen willen nadenken en geen kapsones hebben. Zij hebben hem gevormd tot de wetenschapper én docent die hij nu is. De docent, aan wie Dmitri zijn passie voor Afrika dankt, is Robert Ross, specialist in de geschiedenis van Zuid-Afrika, toen docent in Afrikaanse geschiedenis en nu hoogleraar. Van hem leerde hij dat Afrika de ideale plek is om na te denken over vragen en problemen die overal belangrijk zijn. Ross deed dat door conceptuele en moeilijke vragen te stellen, waarmee hij de studenten dwong eerst de vragen te begrijpen, voordat ze die konden beantwoorden, en leerde ze daarmee dat niets vanzelf sprak. Zijn onderwijs gebeurde in kleine groepjes, want Afrika was als onderwerp in Leiden niet populair. Het gevolg was dat niemand zich in de groep kon verstoppen, en iedereen gedwongen was na te denken over wat Ross met zijn vragen bedoelde. Zijn manier van doceren was voor Dmitri bepalend. Van hem leerde hij dat het verleden 'een ander land' is, 'want als je ergens komt waar je niets van weet, moet je eerst de basale gegevens kennen en een plaats geven; vervolgens ga je begrijpen dat dat voor je eigen samenleving ook geldt; dan ben je feitelijk antropoloog, min of Musis 304

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2007 | | pagina 304