Een
Paul Westerdijk
Met meester Jan van Vtaardingen duikt in de
eerste helft van de veertiende eeuw in de
rekeningen van zowel het hof van de Hollandse
als Bloise grafelijkheid een interessante
historische figuur op; De 'sprokespreker'
meester Jan van Vlaardingen. Net als Aleida
van Henegouwen is hij de eerste figuur uit
Vlaardingen, waar enige tekening aan kan
worden gegeven en de aandacht, precies als
Aleida waard. Naar we mogen aannemen was
hij afkomstig uit die stad of daar woonachtig.
Voor het geven van een antwoord op de
interessante vraag of hij als 'sprokespreker,
seggher of dichter' ook het Vlaardingse
culturele leven uit die tijd vertegenwoordigde,
ontbreken helaas de noodzakelijke gegevens.
Maar dit maakt het niet minder bijzonder dat
meester Jan van Vlaardingen halverwege de
veertiende eeuw een bekend woordkunstenaar
was die aan de tafel verscheen van de fine fleur
van zijn tijd, al moest het eten met bestek nog
worden uitgevonden en aten de honden mee in
de Ridderzaal.
Als sprokespreker trad meester Jan van Vlaardingen veelvuldig
op, zo mag worden afgeleid uit de bewaarde en onderzochte
rekeningen. Hiervan zijn er negentien bekend en volgens deze
rekeningen trad meester Jan van Vlaardingen zeven keer op
voor de Hollandse graven: tweemaal voor de later krankzinnig
geworden Willem V en vijf maal voor diens opvolger ruwaard
en graaf Albrecht van Beieren. Deze optredens hadden voor
het merendeel plaats in Den Haag. De entourage waarin ze
waarschijnlijk plaatshadden kennen we als de in 1290
voltooide feestzaal van het grafelijk kasteel, de tegenwoordige
Ridderzaal. Dat er zo'n ingetogen sfeer heeft geheerst als
schoolprenten uit het begin van de twintigste eeuw doen
geloven mag uiterst twijfelachtig worden genoemd.
De Bloise rekeningen waarin Jan van Vlaardingen wordt
genoemd hebben allemaal betrekking op opdrachten van Jan
van Blois en vermelden plaatsen als Geertruidenberg,
Reimerswaal, Gouda/Schoonhoven, Tholen en Utrecht. Jan
van Blois (1342-1381) was familie van de Van Avesnes en de
graven van Holland en bovendien een sportman en bonvivant
die zich thuis graag omringde met verhalenvertellers, dichters,
muzikanten en potsenmakers. De rekeningen van het hof
geven hiervan een tamelijk gedetailleerd beeld, al melden ze
niets over de feitelijke inhoud. Jan van Vlaardingen moet ook
inhoudelijk een niet onbelangrijk sprokespreker zijn geweest,
gezien wellicht zijn meestertitel en het grotere aantal van hem
bekende en betaalde optredens voor gezelschappen van
aanzien in het Hollandse land. In de periode 1351-1362 trad hij
viermaal op voor het Hollandse hof en rekening houdend met
de posten uit de periode 1375-1393 een achttal keren.
Aan het Bloise hof echter in de periode 1361-1368 verscheen
hij wel tienmaal. Daarmee behoorde en 'scoort' hij direct
onder gerenommeerde dichters als Augustijnken en Willem
van Hildegaersberch.
Merkwaardig zijn de optredens voor Jan van Blois, een wat
verder verwijderd familielid van het geslacht Henegouwen
ofwel de Van Avesnes en heer van Schoonhoven en Gouda.
Musis 392
Een 'sproke' - de benaming leeft nog voort in de verkleinende vorm 'sprookje' was de middeleeuwse benaming voor een verhalend
gedicht met ernstige inhoud. Tegenover de sproke stond de 'boerde'; de vertelling zonder moraal of leerreden,
zan meester Jan van Vlaardingen mogen dan geen teksten zijn overgeleverd, we kunnen ons wel een beeld vormen van de
sprokespreker en diens gehoor. De laatste uit bewaard gebleven rekeningen en opdrachten aan dichters, kunstenaars en artiesten en
uit enkele - zeldzame - verbeeldingen van feesten aan een hooggeplaatst hof. Ook bewaard gebleven teksten - waarvan vele in latere
afschriften of bewerkingen, zoals de boerten die Dirc Potter omstreeks 1410 hervertelde in Der Minnen Loep met verhalen over
'ongheoirlofde' en 'gheoerlofder minne', maar ook de riddervertellingen, de leerdichten - leren ons meer over de belangstellingssfeer
van de middeleeuwer. De vertelling was een in de middeleeuwen hoog gewaardeerde vorm van vermaak. Ook in hogere kringen was
het alfabetisme nog niet algemeen en was het aan de sprokespreker om zijn gehoor met verhalen te stichten, te onderwijzen of te
vermaken. In de rekeningen van de toenmalige adel trekt een bont gezelschap 'segghers' of 'dichters' voorbij. Alleen al de namen
maken soms nieuwsgierig naar persoon en repertoire, maar in vrijwel alle gevallen is het slechts de vermelding in de rekeningen die ze
een moment als een schim uit de vergetelheid haalt zonder er iets aan te kunnen veranderen dat met hun stem veelal ook hun oeuvre
is vergaan. Eén sprokespeker heeft echter - mede door het diepgaande onderzoek van de oud-Vtaardinger Theo Meder sedert diens
dissertatie 'Sprookspreker in Holland' 1991duidelijker contouren dan alle andere. Dat is Willem van Hildegaersberch, van wie maar
liefst 120 teksten zijn overgeleverd variërend van boerten tot behandelingen van bijbelse stof, visies op actuele politieke zaken en de
zeden van zijn tijd, natuurverschijnselen en historiën. Via hem kunnen we ons een beter beeld vormen van meester Jan van Vlaardingen
aangezien deze optrad in ongeveer hetzelfde circuit.