Kapot
Joeri Boom
Joeri Boom is redacteur van de Groene
Amsterdammer en sprak langdurig met
criminoloog Jan Dirk de Jong over
Marokkaanse straatjeugd naar aanleiding van
diens meerjarig onderzoek onder Marokkaanse
jongeren in het Amsterdamse Overtoomse Veld
en zijn daarop gebaseerde proefschrift dat
terecht veel aandacht krijgt van beleidsmakers
en -handhavers. De problematiek die De Jong
vanuit zijn langdurig omgaan met jongeren
analyseert beperkt zich niet tot Amsterdam. In
Den Haag, Rotterdam, Utrecht en kleinere
industriegemeenten met een grote allochtone
bevolking liggen de zaken niet anders. Vandaar
dat Musis auteur Joeri Boom en De Groene
Amsterdammer verzocht het artikel te mogen
overnemen. In een goede les dien je niets te
veranderen.
'Kut-Marokkanen', 'islamitische straatterroristen',
'Marokkaanse jeugdbendes', 'probleemjongeren' - aan
stigmatiserende benamingen voor op straat hangende jongens
van Marokkaanse afkomst geen gebrek. Zelf houden ze het op
'leipe Mocro's' (gekke Marokkanen), een geuzennaam die staat
voor hun trots om de meest geharde en stoere straatjongens
van Nederland te zijn. Hun dracht van jas-met-bontkraag,
flitsende sneakers en baseballpet is gaan gelden als het
uniform van brutaliteit, agressie en straatcriminaliteit.
Of zijn het kwetsbare jongens die zich al te drastisch wapenen
tegen maatschappelijke uitsluiting en de sombere
omstandigheden van hun achterstandsbuurten?
Wie dat tegenwoordig hardop verkondigt, wordt weggehoond.
Niet in de laatste plaats door de jongens zélf.
In november 2007 promoveerde criminoloog Jan Dirk de Jong
(31) op een onderzoek naar 'opvallend delinquent
groepsgedrag onder 'Marokkaanse' jongens'. 'Kapot moeilijk'
heet zijn boek, straattaal voor 'heel stoer', een status die de
'Marokkaanse' straatjongens voortdurend nastreven.
'Marokkaans' tussen aanhalingstekens, want vrijwel alle
straatjongens waarmee De Jong acht jaar geleden voor het
eerst op pad ging in de wijk Overtoomse Veld in Amsterdam-
West zijn geboren in Nederland.
Toch wordt hun gedrag vaak gekenschetst als 'typisch
Marokkaans'. Niet alleen door politici en journalisten, ook door
rechtshandhavers en wetenschappers. Die laatsten koppelden
de afgelopen jaren hun groepsvorming en crimineel gedrag
aan de situatie in het Marokkaanse Rifgebergte.
De stammentraditie en de strijd om de schaarse middelen daar
gelden als een veelomvattende verklaring: voor
groepsvorming, het goedpraten van het criminele gedrag van
hun kinderen door ouders, het eergevoel en de lage
geweldsdrempel van de jongens. Het steevast ontkennen van
misdrijven, ook in het aangezicht van keihard bewijs, wordt
Er is altijd wel een cultureel antropoloog die in het gedrag van straal
verklaard door te wijzen naar de Marokkaanse schaamte
cultuur. De halsstarrige onaangepastheid zou wortelen in de
Berbertraditie om autoriteiten te wantrouwen. De culturele
verklaringen van wetenschappers voor het hinderlijke gedrag
van 'Marokkaanse' jongens klinken logisch en worden dus
makkelijk opgepikt en steeds herhaald in het publieke debat.
Maar kloppen ze wel? Ze zijn nooit empirisch onderzocht.
'Er is altijd wel een cultureel antropoloog te vinden die in het
gedrag van straatjongens in Nederland iets typisch
Marokkaans of Antilliaans ontdekt', zegt Jan Dirk de Jong:
'Ik vond het moeilijk om te geloven dat ze zijn behept met een
soort 'gefoktheidsgen' omdat agressie hun via de cultuur van
het land van herkomst in het bloed zou zijn gekropen.'
Na jaren veldonderzoek begon het hem te dagen. Niet de
cultuur is de dominante factor bij het ontstaan van delinquent
gedrag van 'Marokkaanse' straatjongens, maar een stelsel van
groepsprocessen die horen bij hun straatcultuur. Veel van wat
inmiddels 'typisch Marokkaans' is gaan heten, vond hij ook bij
Musis 20