j had het in de crisisjaren zwaar te verduren
De Vlaardingse visserij liep in de jaren dertig van de vorige
eeuw weliswaar nog niet op zijn laatste benen, maar de klad
zat er al wel goed in.
Natuurlijk misten de ingrijpende gebeurtenissen in de eerste
helft van de twintigste eeuw - de Eerste Wereldoorlog, in 1929
gevolgd door de economische wereldcrisis, die weer uitmondde
in de Tweede Wereldoorlog - hun uitwerking niet op een zo
kwetsbare branche als de zeevisserij. Toch was niet enkel deze
opeenstapeling van rampen verantwoordelijk voor de
ondergang van Vlaardingens befaamde economische activiteit,
waarin een groot deel van de bevolking werkzaam was. Meer
factoren speelden een rol, zet Frans Assenberg uiteen.
Uitgerekend in 1929, het jaar van de beurskrach beleefde de
Vlaardingse haringvisserij een topseizoen. De vangst was
buitengewoon goed en voor de haring werden hoge prijzen
betaald. Maar het was de laatste grote slag die de reders
zouden slaan. De verslagen over de opbrengst in de jaren
daarna zijn een litanie van treurnis. De economische malaise
leidde tot dalende prijzen en exportproblemen en de ene na de
andere reder moest het vaantje strijken. De Nederlandse
visserijhavens lagen vol roestende schepen.
In Vlaardingen kreeg de visserij ook nog eens de rekening
gepresenteerd van het voorzichtige beleid dat de reders
jarenlang hadden gevoerd ten aanzien van de modernisering
van hun schepen. Assenberg: "Vlaardingen was niet bijzonder
innovatief geweest, en de plaatselijke reders waren niet de
modernste ondernemers. Het vernieuwen van de vloot kostte
veel geld. De technische ontwikkeling was er de oorzaak van
dat schip en uitrusting steeds grotere investeringen vergden,
die de financiële draagkracht van de bedrijven te boven
gingen. Aan de kostenkant vertoonde het visserijbedrijf hoge,
vaste lasten ten gevolge van de investeringen in duurzame
kapitaalgoederen, bijvoorbeeld het aanschaffen van nieuwe
schepen. Per te werk gestelde visser bedroeg de investering
ongeveer 30.000 tot 80.000 gulden, afhankelijk van het type
schip. Dit was aanmerkelijk meer dan in de industrie.
De neergang was al vóór de crisis van 1929 begonnen."
In een poging hun bedrijven boven water te houden, besloten
de Vlaardingse reders in 1931 zichzelf vrijwillig een
vangstbeperking op te leggen. Dankzij allerlei
noodmaatregelen wisten zij, uiteindelijk ook met steun van de
regering, de branche in leven te houden. Om te illustreren hoe
bedroevend het met de haringhandel was gesteld, haalt
Assenberg het volgende verhaal aan. Een handelaar kocht een
onverkoopbare partij haring op voor 1,50 gulden per kantje.
Hij gooide de haring weg en verkocht de lege Noorse tonnen,
een gewild artikel vanwege hun ouderwetse kwaliteit, voor
1,75 gulden per stuk. De beroepsbevolking die zijn brood
verdiende in de visserij werd door de cirsis zwaar getroffen.
Veelzeggend is de omzet van de Vlaardingse gaarkeuken, toen
53 Musis
Haringkaken op volle zee, aan boord van de motorlogger VL 71 "Marie", circa 1935. (Collectie M.P. Zuydgeest/Stadsarchief Vlaardingen)