de belangrijkste reden voor die listen bijbrachten. Geen wonder dus dat de antichrist een duiveltje boven zijn hoofd had, en de alchemist - negatief - met hem werd geassocieerd. Op deze afbeelding neemt de oven een belangrijke plaats in. Die speelde een rol in hun onderzoeken en naar die oven noemden ze zichzelf 'meesters door middel van het vuur'. Van deze houtsnede zijn slechts enkele kopieën bekend. Hij is nagevolgd door Albrecht Dürer op een van de illustraties die hij in 1494 heeft gemaakt voor Het Narrenschip van Sebastian Brant, de eerste satire op de menselijke zotheid, zondigheid en zwakheid. Het boek was bewust geschreven in de volkstaal en op rijm, overdadig en prachtig geïllustreerd met houtsneden, waarvan iedereen de betekenis kon begrijpen, ook als hij niet kon lezen. In hoofdstuk 102 dat bedrog en vervalsing behandelt, komt de alchemie ter sprake. Brant schrijft dat de alchemisten wel beweren dat ze onedele metalen in goud kunnen veranderen, maar dat ze bij hun proeven een stukje goud in een staafje doen, waarmee ze in de smeltkroes roeren. Op de houtsnede van Dürer voert een als nar geklede alchemist een distillatie uit. De anonieme houtsnede in De antichrist en de vijftien tekenen en de navolging daarvan door Albrecht Dürer staan aan het begin van een lange traditie van verbeelding van de alchemie en vooral de alchemist door - al dan niet satirische - kunstenaars. Dat heeft voortgeduurd tot in de 20ste eeuw, toen chemici als Louis Pasteur en Marie Curie inmiddels in hoog aanzien stonden, en het gedistilleerd de bekendste concrete erfenis van de alchemisten was. De alchemist dankte zijn populariteit als onderwerp voor kunstenaars ongetwijfeld ook aan de vele contacten die er over en weer waren, omdat de alchemisten hun verf maakten of de schilders leerden hoe ze die zelf konden maken, maar de belangrijkste reden voor die populariteit is toch wel de combinatie van hun geheimzinnige werk en hun slechte reputatie, en hun daardoor grote geschiktheid als metafoor geweest. De alchemist wordt afgebeeld als wijze en als dwaas, maar in de 16de eeuw toch vooral als dwaas. Pas toen hij zijn rol als verdwaasde zoeker naar de steen der wijzen in de 17de eeuw inruilde voor die van geleerde scheikundige, veranderde ook zijn imago in de beeldende kunst. Pieter Brueghel de Oude voert het leger kunstenaars aan dat de alchemist gebruikt als metafoor voor dwaasheid. Hij gebruikt de negatieve kant van de alchemie als symbool voor de vergankelijkheid, en zette niet voor niets het woord 'Alghe Mist' (alles is troep of alles is verloren) als leesbare tekst voor de neus van de geleerde die zat te lezen in het laboratorium van de alchemist, temidden van diens verkommerde gezin. Zijn belangrijkste Nederlandse navolgers waren Jan Steen en Adriaen van Ostade die zijn beeldtaal overnamen. Een mooi voorbeeld is het schilderij van een alchemist dat zich sinds 1922 in de collectie van het Rijksmuseum Twente bevindt. De eerste Nederlandse schilder die de alchemist heeft afgebeeld als een geleerde en teruggetrokken man temidden van boeken in plaats van alchemistische instrumenten, en gekleed in deftige kleding in plaats van een exotisch uniform, was Thomas Wyck, leerling van Adriaen van Ostade en tijdgenoot van Jan Steen. Hij schilderde zijn alchemist in de tweede helft van de 17de eeuw, toen die als serieuze scheikundige een maatschappelijk geaccepteerde geleerde was geworden. Verreweg de productiefste verbeelder van de alchemist was David II Teniers die in de 17de eeuw tenminste twintig schilderijen heeft populariteit is toch wel de combinat gemaakt met de alchemist als onderwerp. Op die schilderijen oogt hij nog als een pseudo-wetenschapper met een lange baard, gehuld in een lange tabberd, en met op zijn hoofd een muts met een bontrand, vaak geconcentreerd lezend op zoek naar de ware kennis, terwijl om hem heen assistenten onduidelijke werkzaamheden uitvoeren en hij omringd is door voorwerpen die de alchemie symboliseren, zoals een gedroogde vis die voor het element water stond en een paardenschedel, symbool van geestelijke hoogmoed en menselijke dwaasheid. Daarmee gaf de schilder, volgens de iconologie, aan dat het alchemistische streven naar rijkdom niet naar God voert. De chemicus Arthur Brinkman (1938-1977) heeft zich zijn hele wetenschappelijke leven gepassioneerd beziggehouden met de iconografie van de alchemist. Hij heeft er boeiende artikelen over gepubliceerd, die in 1982 zijn gebundeld door prof. Dr. H.A.M. Snelders, en hij heeft een indrukwekkende collectie van ongeveer 70 prenten bij elkaar gebracht, waarvan de houtsnede van Albrecht Dürer uit 1494 de oudste is, en de ets De alchemist van de surrealist Frederico Castellon van ca. 1965 de rij sluit. Brinkman heeft niet alleen prenten verzameld, hij heeft ook onderzoek gedaan en artikelen over prenten en hun makers gepubliceerd. Daarnaast heeft hij een iconografische inventaris gemaakt van alle schilderijen, prenten en andere afbeeldingen van de alchemie en de Musis 98

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2008 | | pagina 98