Het romantische beeld van
eindeloos in het café de
lokale politiek doornemen,
gaat voor mij niet op. Daar
had ik de tijd niet voor, want
met Ruud op afstand in
Vlaardingen, vormde ik in
mijn eentje de hele redactie
van het Stadsblad. Ik schreef
me te pletter. Mijn enige
medewerker was Willem de
Bruin, een fantastische man,
maar al wel op leeftijd, die
over het groen en de
bloemen mocht schrijven
omdat dat altijd de lezers bleef boeien.'s Morgens vroeg fietste
ik als een gek naar ons pandje aan de Broersvest, om de kopij
bij elkaar te zoeken en de stukken te schrijven. Beneden zat
de advertentieafdeling en boven zat ik. Daar had ik een
bureautje, een schrijfmachine en een la. De voorzieningen
waren nihil. Je had te maken met een wisselend aantal
advertenties en dus ook met een wisselend aantal
redactionele pagina's. Soms had je gerekend op vier pagina's
en dan waren het er op de valreep toch zes. Dan moest je
stante pede maar ergens nieuws vandaan zien te halen.
Alles was improviseren bij die krant. Vervolgens moest ik ook
tweemaal in de week naar Rijswijk om de opmaak te doen.
In Rijswijk werden dagelijks diverse kranten opgemaakt, dus
zat je te wachten tot jouw krant aan de beurt was. Daar was
je dan weer een halve dag mee zoet. Ja, het was echt slavernij
- maar wel leuke slavernij."
"Door de krappe bezetting met één redacteur per krant zaten
we altijd moeilijk. Als Ruud een paar dagen met vakantie
ging, dan moest ik het dubbele aantal pagina's maken, dan
kreeg ik Groot Vlaardingen erbij. Omgekeerd zat Ruud met
hetzelfde probleem. Het concern bestond uit zo'n veertig huis-
aan-huisbladen, waar in de zomervakantie structureel
mensen te kort waren. Dat was 'jammer', maar we kregen er
niemand bij. Het was een enorm zuinige club - vrijwel niets
was mogelijk. Mijn elektrische schrijfmachine ging op bepaald
moment kapot. Ik belde naar de hoofdredactie en die
reageerde met een achteloos 'nou en?'. Na lang zeuren kwam
er toen wel iets los, maar het was zo enorm krenterig.
Je moest alles eerst tien keer vragen. Als het papier op was,
moest dat bij de hoofdredactie gemeld worden, en een nieuwe
pen diende je aan de hoofdredacteur te vragen.
Dat was Piet Hoving, de gierigste van het hele stel, een echte
krentenweger. Die liet je gerust betalen voor de drankjes als
hij je zelf had uitgenodigd voor een bespreking. Dan had hij
steeds 'toevallig' geen portemonnee bij zich. Die zuinigheid
was des te vervelender, want het ging financieel geweldig met
de kranten. Sijthoff bulkte werkelijk van het geld, maar de
huis-aan-huisbladen hadden nog steeds dat vrekkerige van
vroeger over zich. De kranten draaiden op de advertenties, de
redacties werden gezien als een lastige kostenpost. En dan
hadden wij het nog niet eens zo slecht hoor. We hadden een
goede CAO en er was een redactiestatuut, iets wat niet voor
alle huis-aan-huisbladen was weggelegd."
"Dat harde werken vond ik aanvankelijk niet erg. Het hoorde
bij de romantiek van het beroep. Ik heb er geleerd van 'niets'
toch 'iets' te maken, om heel creatief en flexibel te denken.
Het heeft mij ook heel alert gemaakt. Bij alles wat ik zie of
hoor, denk ik nog voortdurend 'zit hier een verhaal in?'.
Het was een soort omgekeerde papierschaarste. Er moesten
zeeën van papier worden gevuld met tekst. Het was altijd
switchen tussen onmogelijkheden. Ik zat soms ook ten einde
raad uit het raam te staren, maar dan hield ik mij maar vast
aan het idee dat er altijd wel iets zou komen opdagen.
Dat was gelukkig ook zo. En als er niets kwam, dan verzon ik
het desnoods zelf. Natuurlijk heb ik geen nieuwsberichten uit
mijn duim gezogen, maar ik speelde wel met de teksten.
Dan maakte ik een tijd lang hele schreeuwerige Story-koppen
voor de artikelen, of zocht ik een onzinnig klein onderwerp
uit voor een gigantisch verhaal. Zo werd op een keer een film
opgenomen in Schiedam, waar onder andere een gezin in
figureerde.
Dan kwam ik met een artikel over het hotel dat voor de baby
van dat gezin geregeld moest worden - die baby moest tussen
de opnamen door tenslotte wel kunnen slapen. Zo schipperde
je voortdurend tussen ernst en flauwekul."
"Het was de tijdsdruk die mij uiteindelijk deed besluiten om
met het Stadsblad te stoppen en naar het Rotterdams
Nieuwsblad over te stappen. Toen ik in 1986 eindelijk een
goede medewerker kreeg, moest ik die onmiddellijk delen met
Dan kwam ik met een artikel
over het hotel dat voor de baby
van dat gezin geregeld moest
worden. Zo schipperde je
voortdurend tussen ernst
en flauwekul
Vlaardingen, want daar was de nood net zo hoog als bij mij.
De onwil om geld uit te trekken voor voldoende goede
mensen heeft me de das om gedaan. Ik had het toen na al die
jaren ook wel gezien. Zeg nou zelf, als je zeven keer het
Haring- en Bierfeest hebt verslagen en voor de achtste keer
een leuke invalshoek voor de Brandersfeesten moet
bedenken...
Dan weet je het uiteindelijk toch niet meer? Voor het
Rotterdams Nieuwsblad en later het Rotterdams Dagblad heb
ik tot 1996 het nieuws in de Waterwegregio verslagen, daarna
ben ik voor de stadsredactie in Rotterdam gaan werken.
Na de fusie met het AD heb ik mijn baan opgezegd en ben ik
gaan freelancen. Dat betekent niet dat ik het lokale nieuws
vergeten ben. Ik ben onder andere correspondent voor
De Telegraaf voor dit gebied. Wekelijks ga ik op het
Vlaardingse stadhuis langs om te horen of B en W nog iets
nieuwswaardigs te melden hebben. En bij ieder agendapunt
denk ik: 'Zou er een verhaal inzitten?"'
123 Musis