Facelift
voor
Begraaf
plaats
Emaus
I
Het zal in de loop van
dit jaar onrustig zijn op
de laatste rustplaats aan
het Vlaardingse Emaus.
Na jaren verwaarlozing
worden de gebouwen
eindelijk onder handen
genomen. Begraafplaats
Emaus was in 1829 het
Vlaardingse antwoord op
de (toen) nieuwe wet op
de lijkbezorging; in kerken
mocht eigenlijk al enige
jaren (sinds 1825) niet
meer begraven worden.
Aan de rand van de stad
kocht de gemeente een
perceel weidegrond met
daarop staande gebouwen,
die als aula, dienstwoning,
opslagruimte en lijken
en koetshuis gingen
dienen. Anno 2008 wordt
het gebouwencomplex
opgeknapt. Musis neemt de
stand op.
Een wandeling door begraafplaats
Emaus is zo mogelijk nog aangenamer
dan in het stadspark Het Hof/
Oranjepark. Hoewel de dodenakker,
ingeklemd tussen de Westlandseweg,
Emaus en vorstenbuurt van Vlaardinger
Ambacht, niet primair bedoeld is om
te recreëren, leent deze zich daar
bijzonder goed voor. In de ruim 175
jaar van zijn bestaan heeft het perceel
sinds de ingebruikname in 1829 zich
ontwikkeld tot een groene oase met
een monumentale uitstraling. Een,
uiteraard, strak regiem van lanen,
paden en dwarspaden uitmondend
in rijen grafstenen en -monumenten,
omgeven en soms overgroeid door
dikke bomen en struiken, doorspekt
met kortgemaaide grasstroken, geeft
het geheel de lommerrijke uitstraling
die het zo goed zou doen in een strip
van Ollie B. Bommel. Maar wat het
vooral zo aangenaam maakt, is de
schijnbare harmonie van het geheel.
Er ligt geen zwerfvuil, waar het Hof zo
onder gebukt gaat, en de evenwichtige
padenstructuur straalt veel rust uit. De
meeste sfeer brengt misschien toch ook
de minimale zorg die aan het terrein
wordt besteed. Nu zou dit een verwijt
aan de tuinlieden en grafdelvers mogen
heten, maar daar is geen sprake van.
De paden zijn aangeharkt en het gras is
gemaaid. Maar wat een ongerept gevoel
doet oproepen, is tegelijk een gevalletje
van ernstige verwaarlozing. Het is zo'n
complex dat authentiek aanvoelt omdat
er al tientallen jaren niets tot weinig aan
gebeurd is en waarvan je op voorhand
weet dat het hoognodige herstel
afbreuk zal doen aan diezelfde sfeer.
Precies de reden waarom in de 19e
eeuw kasteelruïnes zo geliefd waren;
het verval riep melancholieke en soms
romantische gevoelens op, die verband
hielden met de reddeloze staat van de
steenhopen. Nu verkeren de gebouwen
van begraafplaats Emaus niet in
ruïneuze toestand, maar dat had weinig
gescheeld. De maskerende triplexstroken
op de kozijnen kunnen nauwelijks meer
verhullen dat het houtwerk daaronder
kuis verrot is, scheuren dooraderen
de gevel en aan de achtergevel
hangt een goot op halfzeven. Los
daarvan geeft het complex, dat in
alle bescheidenheid een statige aard
verraadt, een haveloze indruk door
een armoedige raamverduistering,
een smakeloos roestvrijstalen hek
en naargeestige matglazen ramen in
de zijgevel. Niet veel beter is het met
het oude deel van de begraafplaats
zelf gesteld. De regelmatige bezoeker
van het Vlaardingse Stadsarchief treft
hier driekwart van de naamindex van
de negentiende en vroeg-twintigste
eeuwse stadsgeschiedenis aan. Telgen
uit redersgeslachten, notarissen,
artsen, burgemeesters en wethouders,
industriëlen en die andere leden van de
haringstedelijke upper class liggen hier
zij aan zij.
Maar iedereen vergaat tot stof en
zo ook vergaat het deze lieden. De
herinnering is inmiddels gesleten tot een
vermelding in historische publicaties en
voor een enkeling in een vernoeming
in een straatnaam, maar dat doet
natuurlijk niets af aan hun rol in de
geschiedenis. Het werkelijke probleem
is echter dat hun nazaten vrijwel zonder
uitzondering de stad zijn ontvlucht en
zich weinig meer aan hun voorgeslacht
gelegen laten liggen. Het onderhoud
van de graven, veelal eeuwigdurende,
is de verantwoordelijkheid van het
nageslacht.
Jeroen ter Brugge
Musis 220