Maar hoe verder de tijd voortschrijdt
des te verder raken de deftige meneren
en mevrouwen uit de gedachte van
hun rechthebbenden. Het resultaat is
duidelijk: de stenen liggen schots en
scheef, zijn in veel gevallen gebroken,
overwoekerd door gras, totaal
verdwenen onder struiken, begroeid met
mos en noem maar op. De instabiele
ondergrond, uiteindelijk wordt de druk
van de omringende grond rondom de
grafkuil te groot, zeker als de kist allang
vergaan is, zorgt voor verzakkingen en
breuk van de gehouwen natuurstenen
platen. Sic transit gloria mundi; de bij
zijn begrafenis de hemel ingeprezen
K.S. van der Brugge, touwslager ter
stede en begunstiger van allerlei
maatschappelijke en culturele
instellingen, mag vrezen voor totale
instorting van zijn grafmonument. De
monumentale zuil op zijn graf verliest
zijn sierelementen, die inmiddels
troosteloos aan zijn voeten liggen. De
steen van Anthony Knottenbelt, de
notaris die tientallen jaren als enige in
zijn beroepsgroep in Vlaardingen zijn
ambt uitoefende en zo mogelijk van
ieder bestuur en comité deel uitmaakte,
is inmiddels nauwelijks meer leesbaar.
En zo liggen de meeste er bij. Dat er
iets moest gebeuren, was duidelijk.
Niet alleen de Historische Vereniging
Vlaardingen toonde zich meermalen
verontrust, ook begon het de burger en
in zijn gevolg de gemeenteraad op te
vallen dat de onderhoudssituatie van de
openbare begraafplaats langzamerhand
toch wel beschamend genoemd mocht
worden. Het College verklaarde zich
uiteindelijk bereid het complex op te
knappen en de verantwoordelijke dienst
kon aan de slag. Dat was in 2004.
Waarom het uiteindelijk zo lang geduurd
heeft, laat zich raden. De Gemeente
Vlaardingen kenmerkt zich, eufemistisch
gezegd, van oudsher niet als de meest
voorbeeldige beheerder van historisch
erfgoed. Het ambtelijk apparaat weet
er zich gewoon geen raad mee. Een
onnavolgbaar gedraai en verschuiven
van verantwoordelijkheden begint en
voordat iemand het voortouw durft
te nemen, vliegen de jaren voorbij.
Met een steeds slechter wordende
staat van onderhoud als gevolg, die
bij het achterblijven van maatregelen
cumulatief toeneemt en de kosten en
daarmee de problematiek alleen maar
vergroot. De discussie begon al met de
status van het complex, niet de waarde
die een gemeente er aan kan geven.
Was het nu een 'monument' of niet?
Raadpleging van de gemeentelijke
en rijksmonumentenlijst leert dat het
complex of onderdelen daarvan geen
formele bescherming
genieten.
Terecht of niet terecht
natuurlijk, maar
kennelijk leidend bij de
benaderingswijze. Een en
ander leidde tot een wat
tweeslachtige opdracht
aan Lugten en Malschaert
Architecten BNA bv, het
bureau dat de renovatie
mocht vormgeven. Vermeldt
de 'Bouwhistorische
opname' (april 2004)
geschreven door Loet
Megens van dit bureau nog
de status van 'monument'
(van welke soort dan ook)
bij de uitwerking van de
plannen kreeg deze het
verzoek de gebouwen
niet als monument te
beschouwen (die ze
ook niet zijn) maar wel
rekening te houden met
de monumentale waarden.
Een ideale opdracht voor
een architect, want een
vrijbrief om naar eigen
inzicht aan de slag te gaan.
Gelukkig betrof het hier niet
zo maar een bureau, maar één met een
specialisatie in restauratiearchitectuur
en het geven van herbestemming aan
monumentale panden. Een geluk bij
een ongeluk dus. Maar ook dit bureau
moest het complex geschikt maken
aan de moderne eis van tijd. Dus het
onderbrengen van voldoende sanitaire
voorzieningen, een aan arbo-eisen
tegemoetkomende personeelsruimte
en een adequate wachtruimte, die
onherroepelijk ten koste ging van
de oorspronkelijke indeling van de
gebouwen. Het tot beschikking hebben
van een bouwhistorisch rapport is
geenszins een garantie voor behoud
van erfgoed. Het voert te ver om een
dergelijk rapport te degraderen tot
een schaamlap ten behoeve van de
enkeling die zich kennelijk druk maakt
om het historisch erfgoed. Maar het is
op zijn minst opmerkelijk te noemen
dat de gemeente Vlaardingen geen
voorwaarden heeft verbonden aan de
uitkomsten van het bouwhistorische
rapport, dat zich overigens voornamelijk
wijdt aan het exterieur. Het overgrote
deel van de bevolking zal het allemaal
weinig uitmaken. Het gebouwencomplex
zal een facelift ondergaan die het er
weer verzorgd uit zal laten zien. En
ook de historisch belangstellende
zal in eerste instantie tevreden zijn;
boven de ingangspoort wordt het
in 1914 verwijderde en in het oog
springende timpaan met het jaartal
'MDCCCXXIX' en daaronder op de lijst
'Begraafplaats' gereconstrueerd en zal
het armetierige spijlenhek vervangen
worden door de op oude foto's zichtbare
roosterdeuren. Cosmetisch zullen de
gebouwen er zeker op vooruit gaan;
netjes gepleisterd, gestraald en gevoegd.
Dat het hier om monumentenzorg
uit de oude doos gaat, zal de meeste
Vlaardingers echter ontgaan en
misschien ook niets uitmaken. Binnen
de 'moderne' monumentenzorg wordt
een monument niet gezien als een set
gevels en een dak, maar wordt vooral
ook gekeken naar de bouwhistorie
waar het ingewand van het gebouw een
onlosmakelijk onderdeel van uitmaakt.
Het monument als een geheel dus en
niet alleen van een faqade. Misschien
nog wel zorgelijker is de situatie van
het oude deel van de begraafplaats
zelf. Het opknappen en herstel van
de grafmonumenten en zerken maakt
geen onderdeel uit van het werk. Verder
verval ligt in het verschiet en initiatieven
van de rechthebbende nakomelingen
mogen niet verwacht worden.
Gezien de cultuurhistorische en ook
kunsthistorische waarde van dit gedeelte
van de begraafplaats ligt het in de rede
dat de Gemeente Vlaardingen hier het
voortouw en zijn verantwoordelijkheid
neemt.
223 Musis