Ruim 28 jaar werkzaam zijnde
bij één en dezelfde firma,
was hij gedwongen, wegens
vermindering van zijn kracht, ten
laatste de positie van zifter te
aanvaarden. Lager kan men niet
meer - de prakkiesmannen zijn
gelukkig vervallen.
De Moker, 09-07-1910 over de
onmenselijke behandeling vn
oudere werknemers.
ladder was gedaald, het eten voor de
brandersknechts bij hen thuis afhaalde
en daarvoor werd beloond met een cent
of wat en een paar slokken drank.
Ook vernemen we nadere gegevens
over de beloning van de knechts. Was
bijvoorbeeld een weekloon afgesproken
van elf of twaalf gulden bij het beslaan
van twee bakken per dag, dan behield
de meesterknecht zich het recht voor
om op dat loon de niet gehaalde bakken
in mindering te brengen. Ook al was
een vaste beloning afgesproken, in de
praktijk stonden de knechts op stukloon
voor bak en ketel, met alle gevolgen van
dien.
Export inpakkerij, Lucas Bols, Amsterdam, omstreeks 1900, Collectie Bols/Jenevermuseum
In de jaren twintig, toen de branderij
in Schiedam vrijwel geheel verlopen
was, eindigde ook het kommervolle
bestaan van de ouwetijer. In de
distilleerderij ging het er geheel anders
aan toe. Hoewel ook hier de hand werd
gehouden aan een strenge hiërarchie,
was van stukloon geen sprake, kwamen
ongelukken nauwelijks voor, was het
werk schoon en overzichtelijk en vond
plaats in de normale uren zoals die
op dat moment voor alle bedrijven in
Nederland golden.
Verladen vaten jenever voor de binnenlandse markt firma J.J. Meder, circa 1920
zichtbaar, wegdoezelend weer in den
schemer verder. Het hoofd gebogen, de
pet ver over 't hoofd, de boezeroen om
den nek, hoog, slordig geplooid of in 'n
stijven wrong, 't Is een branderij-slaaf.
"Goeden morgen", zegt hij tegen den
laten voorbijganger. Hij gaat aan zijn
dagtaak.
Voor de branderij-deur wachten, soms
geleund tegen den stijl, als 'n vermoeid
dier, slapend weer, 'n donkere vlek maar
tegen den grijzen schemer op den muur.
Als de meesterknecht open doet, begint
de dagtaak. Stinkend van 't zweet, in
vieze dampen en geuren, volbrengt hij
die. 's Na-middags vier, vijf uren is 't
afgeloopen.
Het beeld dat De Moker in 1901 opriep
van de brandersknechts behoorde ook
toen al tot een - liefst zo snel mogelijk
te vergeten - verleden;
't Is één uur in de nacht. Leege straten
en stil. De huizen leunen roerloos
tegen elkander, stevig, in de strakte van
hun rechte gevellijnen. Zacht stralen
lantaarnvlammen, lichtplekkende
de straat om de paal, zacht-stil
beschemerend de muren, schaduw-
gestreep in de matte glanzing. 't Is
rust! 't Is de hoorbare nachtrust door
den lichten tik van 'n vallenden drop, 't
geknars van een neergelaten jalouzie
met een zacht windgewarrel even, door
de verre geluiden
Voetstappen met doffe klap op de
steenen, een korten nagalm, gehoest
een gedaante schuift onder de zacht-
glanzende lantaarn dooreven
265 Musis