Zweet en jenever: Voltooid verleden tijd De laatste zakkendrager M. Weber (15-7-1928, Schiedam) M. Weber is de laatste nog levende zakkendrager van Schiedam. Na de oorlog kwam hij als voorloper in dienst van Erven Lucas Bols en A. de Koning, die toen een aantal branderijen en een mouterij bezat. Gemiddeld tweemaal per we§k werd mouterij De GoudsbloeirÉl bevoorraad-met granen, aangeleverd op schepen van Engering van de Hoofdstraat. Weber benaderde dan een aantal zakkendragers om te lossen: 'In het schip vulden twee mensen de zakken met gerst, rogge of maïs. Met houten scheppen vulden ze een vaatje van 40 kilo, waarna ze precies twee vaatjes in één zak goten. Het ging dus om balen van 80 kilo. Zo'n zak werd door twee mensen opgetild om 'm bij jou op je nek te leggen. Het was een soort slag om die zak goed te laten balanceren. De grote veranderingen in de jeneverindustrie voltrokken zich aan het begin van de twintigste eeuw met het verval van de Schiedamse branderijen. In het Schiedamse spraakgebruik bleef het begrip ouwetijernog lang hangen maar dan overdrachtelijk, want ook de brandersknecht die zich 's nachts om twee uur naar de ketel sleepte, werd samen met de ouderwetse branderij geschiedenis. Toch zou de cultuur waarvan de gedistilleerdindustrie in de negentiende en het begin van de twinttigste eeuw doortrokken was, nog lang blijven hangen. Ingrid van der Vlis sprak in het kader van het project 'Zweet en jenever', met een zevental oud werknemers. Hoewel dertig tot veertig jaar na dato verteld, leeft in hun herinnering vooral de grote afstand voort tussen de patroon en de knechts. De zoon van (indertijd) Schiedams laatste distillateur van de echte moutwijnjenever vertelt tenslotte hoe zijn vader - die zoveel heel andere aspiraties koesterde - toch vanwege de familietraditie de zorg voor de distilleerderij op zich nam. Dan moest je het schip uit, de trap op, over de kade naar De Goudsbloem en daar naar boven om hem op de juiste plek te lossen.' Meestal had een schip 40 of 80 ton graan aan boord. Hadden de zakkendragers tien vaatjes gelopen, dan kregen ze een mosterdpot jenever. Liefst geen gewone, maar moutwijn direct uit het vat. Het hoge alcoholpercentage (5096) zorgde ervoor dat iedereen wel door bleef lopen. Weber loste niet alleen voor de mouterij, maar bevoorraadde ook de graansilo van Bols en De Koning aan de Noordvestsingel. De molenaar daar zorgde voor het malen van de granen en voor het drogen van de gerst. Had de gerst lang genoeg op de eest gelegen, dan was het mout geworden. Die mout ging weer naar de branderijen en - later - ook naar brouwerijen. Technische veranderingen kwamen op toen de gerst met een soort stofzuiger uit de scheepjes gezogen en in de silo gepompt kon worden. Ook het gebruik van een vrachtwagen was nieuw in de jaren '50. Weber zat er meestal alleen op, want voor veel anderen was het werk te zwaar. Hij laadde de mout, rogge en mais in. Die zakken waren lichter dan voorheen, maar wogen nog steeds 50 kilo per stuk. Weber: 'Moest ik die zakken weer "op het nekkie" van de wagen halen. Door veel te praten heb ik uiteindelijk voor elkaar gekregen dat er rubber banden werden aangeschaft. Musis 268 M. Webet.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2008 | | pagina 268