•1
3
HM
1
Zij werkten als knechten en wisten niet
precies hoe het distilleren ging. Die
waren aan het sjouwen en verzorgden
de hand- en spandiensten.'
Butter was één van de twee
medewerkers die advocaat kon maken.
'Bij de bereiding moest het tot 70 graden
verwarmd worden, maar soms tot 69
of juist 71Het ging exact om het juiste
moment waarop het mengsel glanzend
werd. Dat moest op zicht gebeuren,
want met alleen een thermometer
redde je het niet.' Het maken van
advocaat kostte veel voorbereidingstijd.
De alcohol moest op juiste wijze
verdund zijn en het eierstruif moest
klaarstaan, omdat dat ontzettend snel
kon bederven. Butter: 'Na zo'n dag zag
je er niet uit, want op het laatst moest
er ook poeder bij, dat met een mixer
van bovenaf door de advocaat gemengd
werd. Dat stoof echt alle kanten op.'
Was de drank bereid, dan moest deze
geproefd worden. Dat gebeurde in het
laboratorium. Het was volgens Butter
vooral een kwestie van oefening.
Aanvankelijk dronk hij geen jenever,
maar na verloop van tijd leerde hij ook
het keuren van de drank. Was alles in
orde, dan ging de drank naar de tapperij
om de flessen te vullen. Tot slot werd
het grondvat schoongemaakt. Eerst met
water en het laatste beetje vuil met een
dweiltje. Dat deden ze altijd met twee
man: één daalde in het mangat af en de
ander hield hem in de gaten.
Al met al was het zwaar, vies en soms
ongezond werk. Butter: 'De eerste
weken kwam ik half kachel thuis. Ik
dronk niet onder werktijd, maar door
alle alcoholdampen werd ik wankel in
de benen.' Het wende snel. Dat gold
ook voor de viezigheid. Suikerstroop,
kleurstoffen en allerlei natuurlijke
ingrediënten gaven nu eenmaal veel
rommel. Bleekwater zorgde weer voor
schone handen. Lastiger was de kou.
Het was eigenlijk altijd koud omdat
de deuren vanwege de dampen vaak
openstonden, maar ook omdat de
aanraking van alcohol alleen al koud is.
De werkdag duurde van 8.00 tot 16.30
uur. 's Morgens en 's middags was
er koffie en thee, en eventueel om
12.00 uur en na werktijd een borreltje.
Distilleren kon niet in acht uur tijd, dus
dan maakte Butter langere dagen. Toen
bleek dat de zieke meesterknecht niet
terugkwam, informeerde hij naar diens
functie. Daar vond men hem echter
te jong voor. Boven de meesterknecht
kwamen nog de laboranten en twee
bedrijfsleiders, en helemaal bovenaan in
de hiërarchie stond familie De Kuyper.
Butter: 'Je kende ze en sprak ze aan bij
de voornaam.
Voor de Tweede Wereldoorlog
werkte James Merks bij een
kruidenier, maar daarna wilde
hij iets anders en reageerde
hij op een advertentie van
Blankenheym Nolet in
Rotterdam. Hij mocht er als
vatenvuller aan de slag.
Wat hij toen verdiende,
weet hij met meer. Flessen
drank hoorden niet bij het
salaris, maar wel kregen de
werknemers soms een bon
voor een paar schoenen.
A1 ems, foto Jan van der Ploeg
Je hoorde dan precies hoe vol het vat
was, dat gaf steeds een ander geluid.'
Was een fust vol, dan ging de kurk er
op en rolde Merks hem weg. Hij moest
dan nog wel noteren hoeveel er in
zat. Dat was een precies werk, maar
daar lag juist zijn interesse. Hij moest
het vochtgehalte en de temperatuur
meten, en het vervolgens controleren
aan de hand van een boekje van het
Rijk. De fusten werden regelmatig
nagemeten. Een vol vat was standaard
98 liter en een half vat dus 49 liter.
Werd het gecontroleerd en was het iets
minder, dan moest dat op het etiket
veranderd worden want dat scheelde
weer in de accijns. Het werk bestond
niet alleen uit het vullen, maar ook uit
het legen van binnenkomende vaten.
Moutwijn bijvoorbeeld kwam per boot
uit Schiedam aan. De vaten werden
over de kade naar de fabriek gerold,
waar de moutwijn in de kelders gestort
werd. Was het vat leeg, dan werd er wat
water in gedaan en nog even gerold
om ook het laatste beetje moutwijn
er uit te krijgen. Merks was de hele
dag bezig met de vaten, samen met
een andere vatenvuller. Verderop in de
fabriek werkten zo'n zes jongens aan de
lopende band. Daar kregen de flessen
hun etiketten: eentje boven, eentje onder
en de laatste man zette de flessen op de
band. De jenever die naar Ghana ging,
moest in vierkante flessen en dat zorgde
voor meer plakwerk, namelijk vier
etiketten op alle zijden. Dan nog in een
doosje en vervolgens in een kist. Deze
flessen stonden niet alleen onder toezicht
van de ambtenarij, maar ook van de
douane. Als er aan zo'n order gewerkt
werd, heette het dat de flessen "onder
toezicht" waren klaargemaakt. Merks
ontgroeide het vaten vullen al snel.
De jongste was zelf werkzaam geweest
in de distilleerderij. Hij ging niet met
vieze handen naar huis zoals wij, maar
hij wist wel wat overal gebeurde.' Merks
bleef tot 1982 bij Blankenheym Nolet
werken. Het bedrijf was inmiddels
overgenomen door Bols; Merks had toen
de leiding over een opslagplaats aan de
Lange Nieuwstraat in Schiedam.
Toen James Merks zich in 1949 bij de
distilleerderij meldde, werd hij direct
aan het werk gezet. Hij leerde het vaten
vullen wel in de praktijk. 'Je vulde zo'n
vat met een slang aan de muur. Aan die
slang zat een kraan en daarmee vulde je
het fust dat op een houten plank lag. Je
haalde de stop er af en deed de slang in
het open gat. Haalde je de slang niet op
tijd weg, dan spoot de drank er uit. Op
mijn eerste werkdag vertelde niemand
hoe het moest, en zat ik dus helemaal
onder de jenever. Daarna kreeg ik uitleg.
Als je het vat vulde, moest je af en toe
tikken.
Gebak voor kantoor en een
spritskoekie voor de fabriek
James Merks (geb. 7-10-1921,
Rotterdam)
Musis 272
SDI