Het architectonische concept
van het oude zusterhuis
Eindresultaat en toekomst
15 Musis
Maar zeer belangrijk ook voor het
aanzicht van de nieuwbouwwijken in
de jaren 1930 was een derde stroming
die al in de twintiger jaren opkwam
in Den Haag en omgeving met als
voorman Co Brandes, een stroming die
bekend staat als De Haagse School.
Deze combineerde kenmerken van de
Amsterdamse School met invloeden
van de Amerikaanse bouwmeester
Frank Lloyd Wright. Het resultaat was
een bakstenen bouwtrant met sterke
horizontale (overkappende daklijsten,
geprononceerde betonstroken in de
gevel) en verticale elementen (zoals
doorlopende vensters in trappenhuizen)
Nadat Brandes in de jaren twintig al Park
Marlot, op de grens van Den Haag en
Wassenaar, had gerealiseerd verspreidde
deze stijl zich in het volgend decennium
ook buiten Den Haag. Nieuwbouwwijken
voor de beter gesitueerde burgers
werden in heel Nederland gebouwd in
wat we nu "dertiger jaren stijl" noemen.
Een bouwtrant die overigens sinds een
jaar of tien een krachtige heropleving
beleeft in veel nieuwbouwwijken, ook
weer door heel Nederland.
De opdracht in 1935 van het
toenmalige Gemeente Ziekenhuis
voor de bouw van een zusterhuis ging
naar Gemeentewerken Schiedam,
waar architect C.E. Alexander zich
over het programma van eisen heeft
gebogen. Het eisenpakket was niet al
te gecompliceerd: een onderkomen
voor de interne verpleegzusters met
een capaciteit van vijftig "cellen" met
de daarbij behorende voorzieningen als
keukenfaciliteiten, sanitaire blokken,
was- en strijkmogelijkheden en de
nodige opbergruimten. Tevens moest in
het gebouw een ontspanningsruimte, een
leslokaal en een studiezaal gerealiseerd
worden.
Ik waag een poging om me in de
gedachtegang van de architect te
verplaatsen om zo zicht te krijgen
op zijn overwegingen die, uitgaande
van het genoemde pakket aan eisen,
geleid hebben tot het nu zichtbare
eindresultaat. De vijftig zusterkamers,
elk een kleine tien vierkante meter
groot, vormen de hoofdmoot van het
gebouw. We plaatsen ze in drie lagen
boven elkaar, telkens acht of negen ter
weerszijden van een lange gang. We
oriënteren het gebouw loodrecht op
de Louise de Colignystraat, dan staat
het vrijwel noord-zuid, zodat de ene
helft van de kamertjes de ochtendzon
ontvangt en de andere helft de
avondzon. Dit complex dekken we af
met een traditioneel zadeldak met flink
overkragende daklijsten. De raampartijen
in de zijmuren liggen vast: de
gelijkvormige units vragen drie rijen van
grote, gelijkvormige ramen. Misschien
een beetje saai, maar het geeft deze
zijgevels toch ook weer een ritmisch en
vooral rustig karakter. Dit blok doet ook
wel enigszins denken aan katholieke
scholen en kloosters.
Aan beide kopse kanten van dit vrij
massieve bouwvolume moeten natuurlijk
de trappenhuizen komen. Dat biedt ons
mogelijkheden om de strenge lijnen wat
te verlevendigen. Aan de zuidkant, de
Louise de Colignystraat, plaatsen we het
trappenhuis buiten het "cellenblok", half
zo breed en iets lager dan de nok, ook
weer bedekt met een klein zadeldak.
We accentueren dan de verticale lijn
van het trappenhuis met een smal hoog
venster in Art Decostijl. Aan de ene
zijkant laten we het licht binnen door
patrijspoortvormige ramen (zoals het
Nieuwe Bouwen deze vaak toepast),
aan de andere zijde voorzien we het
trappenhuis met open halfronde balkons
("licht en lucht"), met ijzeren relingen in
dezelfde ronding. Het onderste balkon is
tevens het bordes van de achteringang.
Aan de andere kopse kant van het
cellenblok plaatsen we dan, ongeveer
in het verlengde van de Charlotte de
Bourbonstraat, het andere trappenhuis.
Dit komt in een dwarsvleugel met een
even hoog zadeldak, dwars op dat
van het hoofdgebouw. Dit trappenhuis
wordt royaler uitgevoerd met brede,
gemakkelijke trappen en ruime
portalen op elke verdieping. Deze
vormen immers een kruispunt waar
de andere bouwvolumes op uitkomen:
het facilitaire blok naar het westen, het
studie- en leslokaal naar het noorden
(richting ziekenhuis) en de ingangspartij
met portiersloge iets naar voren
uitstekend in de richting van de Charlotte
de Bourbonstraat.
Omdat deze vleugels minder ruimte
vragen, kunnen we dan met de hoogte
van de daken gaan spelen. De facilitaire
vleugel krijgt maar één laag, de
onderwijsvleugel, richting ziekenhuis,
varieert in hoogte: het eerste deel met
twee bouwlagen onder het zadeldak, het
tweede deel met maar een laag. Aan de
westkant komen ook weer enkele open
balkons met metalen relingen.
De opzet is dat deze variatie in
dakhoogte, aflopend naar het noorden,
niet alleen de overzichtelijkheid, maar
ook de levendigheid en de ritmiek
van het gehele complex vergroot. Dat
willen we ook nog accentueren door
het centrale trappenhuis te bekronen
met een soort torentje dat boven alles
uitsteekt.
Ook hier benadrukken we de verticale
lijn met een smal doorlopend raam
over alle verdiepingen in Art Decostijl.
De ingang markeren we met een breed
uitstekende betonnen luifel met een
afgeronde hoek in de stijl van het
Modernisme.
Zo ongeveer moet de gedachtegang
van bouwmeester Alexander zijn
geweest bij de uitwerking van zijn
opdracht. Dat deze driekwart eeuw
later te reconstrueren is, pleit voor de
rationaliteit van het ontwerp.
Zijn concept heeft tot een geslaagd
bouwwerk geleid. Met zorg heeft
de architect zich laten leiden door
de hiërarchie van de verschillende
onderdelen. Het gebouw vertoont een
functionele indeling met een logische
plattegrond (een kruisvorm met in
breedte en lengte ongelijke armen).
Uitwendig vertoont het een levendig
geheel met de rangschikking van de
verschillende volumes, de variatie in
dakhoogten en in raampartijen. Sierlijke
detailleringen geven net voldoende
speelsheid, strakke lijnen geven het
vereiste evenwicht.
Het gebouw is niet onder te brengen in
een van de heersende stromingen van
de jaren 1930, maar verenigt elementen
uit de verschillende scholen, Delftse
School en het Nieuwe Bouwen op een
harmonieuze wijze.
Is dit voldoende om het van de sloop
te redden? Voor de bepaling van de
monumentaliteit van een bouwwerk is
het niet strikt noodzakelijk dat er het
etiket van een bekend bouwmeester
moet worden opgeplakt. Evenmin
vraagt de architectuurgeschiedenis om
een uitsluitend stijlzuiver geheel. Dit
zusterhuis echter past zo voortreffelijk
in zijn omgeving, toont zoveel
vakmanschap en stijlgevoel dat het ons
respect verdient. Maar bij de beslissing
tussen sloop en herbestemming spelen
vaak ook andere motieven een rol.