Landmeter Jan Jansz Potter
werd aangezocht om de
landerijen van het Schiedamse
tehuis in kaart te brengen.
Dit werk rondde hij in 1572 af.
Vervolg
33 Musis
De waarde van het kaartboek lag in de zestiende eeuw
primair bij de financiële boekhouding van de regenten, die
daarmee nauwkeurig konden berekenen hoeveel pacht zij
konden innen. De waarde is tegenwoordig nog veel groter. De
kaarten van Jan Jansz Potter zijn namelijk kleine 'schilderijen'
op zich. Het maakt het gebruik van de landerijen enigszins
inzichtelijk. Wanneer op een enkel foliovel de landerijen van
Cors Corneliszoon, Vincent Vranckezoon en Willem Ariaen
Zoe vermeld worden, staan daar hun respectievelijke hoeven
bij getekend. Tussen de gronden van de twee laatstgenoemden
is dan ook nog een los huis of toren 'Holij' zichtbaar. Niet alle
panden zullen heel gedetailleerd overgenomen zijn, aangezien
bijna overal twee exact dezelfde hooibergen getekend staan.
Toch geeft het een indruk van de boerengemeenschap in het
toenmalige Vlaardinger-Ambacht, meer precies in het land
'genaemt de Voetacker'.
Zo valt er veel meer moois te vinden op de kaarten, nu dus via
internet raadpleegbaar. Het Sint-Jacobsgasthuis had landerijen
in de directe omgeving van Schiedam. Dat levert gedetailleerde
zestiende-eeuwse kaarten op van onder andere landerijen
in Vlaardingen, in Schipluiden, Maasland, Overschie en
Zouteveen. Onder andere slot Mathenesse en het Leprooshuis
bij Schiedam, molens langs de Poldervaart en de Vlaardingse
Bommeer zijn goed herkenbaar. Cartografen kunnen hun
hart ophalen bij deze mooi ingekleurde plattegronden. Voor
gedetailleerd onderzoek naar de beschrijvingen erbij blijft
een bezoek aan het Gemeentearchief echter noodzakelijk. De
scherpte van de afbeeldingen is niet zodanig dat eindeloos
ingezoomd kan worden. Als kaarten blijven ze prima zichtbaar,
maar voor de teksten is echt een hogere resolutie nodig. Het
blijft nu te vaak raden naar de precieze omschrijving. Dat is
jammer, maar niet onoverkomelijk. Het geeft maar aan dat er
nog meer te lezen valt uit het werk van Jan Jansz Potter. Nader
onderzoek naar het Lantcaertboeck is daarmee onontbeerlijk.
De eerste aanzet is gegeven. Wie volgt?
Percelen in 'Vlaerdiner Broeck', folio 8 verso.