Museum vondsten
Met de pakschuit naar Delft
mm®»
Wie 17e-19e eeuwse reisbeschrijvingen van
buitenlanders in Nederland leestkomt daar steevast
opmerkingen tegen over de veer- en beurtschepen.
Het waterrijke Nederland kende vele honderden
kilometers strekkende waterlopen waarover trek- en
pakschuiten door mensen en paardenkracht werden
voortbewogen. Een typisch Nederlands fenomeen dat
met verwondering en soms ook met afgrijzen werd
beschreven.
In de roef had je je medereizigers niet altijd voor het uitzoeken
en van rookverboden had nog niemand gehoord. Ook al
te praatgrage passagiers kon je treffen Aan de andere
kant betrof het een uiterst efficiënt stelsel van personen-
en vrachtvervoer. Volgens een stipte dienstregeling, waar
je de klok gelijk op kon zetten, werd gevaren. De steden
verpachtten in de regel deze veerdiensten. Een deel van de
opbrengst kon zo gereserveerd worden voor het onderhoud
van de jaagpaden, kaden en bruggen. De schepen werden aan
een lijn voortgetrokken door een paard of met menskracht
(het 'jagen'). Daar waar de lijn niet gespannen kon worden,
zoals bij bebouwing, werd het schip geboomd door middel
van een stok waarmee handmatig het achterschip werd
voortgeduwd. Als er een bocht in de waterloop zat, dan diende
een rolpaal, in de knik van de kade, als geleider van de lijn. Zo
werd voorkomen dat boven het land iets geraakt zou worden.
Het Schiedamse stadsbestuur verleende vergunningen voor de
beurtvaart- of pakschuitdiensten. Afvaarten naar Rotterdam
vonden dagelijks plaats. Traditioneel voer tweemaal per week
een pakschuit, voor handelswaar en massagoederen, naar
Delft, Den Haag, Leiden en Amsterdam, terwijl eenmaal per
week ook Utrecht en Haarlem de eindbestemming waren.
Jenever was van deze schuiten veelal de lading. Aan het eind
van de 19e en begin 20e eeuw was het W. van der Velde
die een pakschuit tussen Schiedam en Delft exploiteerde.
Hij hield kantoor aan de Lange Kerkstraat, waar in die tijd
nog een gracht liep. In 1925 schonk hij aan het Maritiem
Museum in Rotterdam een model van zijn ijzeren pakschuit,
op het achterschip getooid met zijn eigen naam en op de
boeg: 'Schiedam-Delft'. Naast het model schonk hij ook
een getypt document met de titel 'Eenige Mededeelingen
betreffende de Veer- en Pakschuitdiensten met Jaagschuiten
door W. v.d.Velde'. Het aardigste daarin zijn de eigenhandige
tekeningen van de schuiten op het traject Schiedam-Delft,
maar ook verder richting Den Haag en Amsterdam. Samen
met ingeplakte foto's, verzekeringsformulieren en -zegels en
knipsels geeft het een prachtig beeld van dit type vervoer dat
toen op zijn einde begon te lopen. In een toegevoegde brief
vermeldt Van der Velde nog dat zijn schuit onder de luiken 18
vette koeien' kon herbergen, terwijl met een kleine aanpassing
'30 stukken moutwijn' werden vervoerd. Het echte schip was
in 1888 gebouwd op het schuitenwerfje van A.J. van Dam in
Overschie, die er in 1900 een motor inzette. Dit betekende het
einde van een eeuwenlange traditie van jagen.
Musis 24
©Maritiem Museum Rotterdam