Pot van betekenis Iedere Musis worden twee museale objecten uit niet-Schiedamse en niet-Vlaardingse collecties gepresenteerd, soms onbekende stukken, soms in de vergetelheid geraakte. h 1969/1.1 cc Enkele jaren voordat vondsten in de Vlaardingse Broekpolder duidelijk maakten dat er voor de Middeleeuwen aan de noordelijke Maasoever mensen woondendoken er vondsten op die al een belletje deden rinkelen. In Vlaardingen waren dit vondsten uit de Romeinse Tijd die eind jaren 1940 gedaan werden bij graafwerkzaamheden bij het Van Heutszpark en boerderij 'de Engelsche Boomgaard'. Schiedam had begin jaren 1950 misschien wel de spectaculairste primeur: vondsten uit de Nieuwe Steentijd. Veel aandacht trokken deze ontdekkingen niet. Ten onrechte, weten we nu. In 1953/1954 werd door de Dok- en Werfmaatschappij Wilton Fijenoord N.V. een nieuw droogdok gegraven, waar schepen van groot formaat gedokt konden worden. Het, zeker voor die tijd, enorme dok trok belangstelling van bodemkundigen en geologen, die hier een unieke kans kregen de geologische opbouw te bestuderen van een periode die we het 'Holoceen' noemen (van heden tot circa 10.000 jaar terug). Het gat reikte tot 18 meter diepte, net voldoende om de oude pleistocene zandlaag te raken. De kennis van de geologie van westelijk Nederland stond nog grotendeels in de kinderschoenen en dit soort buitenkansjes werden dankbaar aangegrepen. De Stichting voor Bodemkartering uit Wageningen verrichtte waarnemingen met welwillende medewerking van Wilton Fijenoord, die het hoofd van de bouwafdeling A. Bergkotte aanwees als contactpersoon. Naast de geologie realiseerde men zich dat er ook oudheidkundige objecten aan het licht konden komen, '...voorwerpen die bij het graafwerk te voorschijn zouden kunnen komen...' dienden bij hem in bewaring te worden gegeven. Of er veel gevonden is, valt te betwijfelen; de ruwe graafwerkzaamheden zullen het vinden van het veelal gefragmenteerde prehistorische vondstmateriaal niet bevorderd hebben. Toch werd een tweetal vondsten gedocumenteerd: een bewerkt stuk hertengewei en de bodem van een aardewerken pot. Het was P.J.R. Modderman, verbonden aan de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek en later hoogleraar prehistorie in Leiden, die de beide vondsten wereldkundig maakte. Wereldkundig tussen aanhalingstekens dan. Zijn vondstmelding van anderhalve bladzijde (maar met illustraties) verscheen in 1955 in 'Westerheem' het blad van de amateurarcheologen van de Archeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland. Gelukkig had de ROB de vondsten nog kunnen tekenen, want de potbodem bleek spoedig hierna 'verdwenen'. Nu verdwenen er in die jaren bij ROB wel meer door brave burgers aangebrachte oudheidkundige vondsten, maar dit was natuurlijk wel erg ongelukkig. Want dat het een bijzondere vondst betrof, was meteen duidelijk. Met het publiceren hoopte Modderman dat degene die het fragment in zijn bezit had het ook weer terug zou doen bezorgen: 'Wij hebben hier dan ook met een zeer bijzondere vondst te maken. Gaarne roepen wij daarom de hulp van de lezers van „Westerheem" in om het aardewerkfragment terug te vinden.'. Voor de zekerheid gaf hij ook nog een beschrijving van de vondst: 'De scherf is gekneed van met scherf gruis verschraalde klei. De oppervlakte is betrekkelijk glad. De kleur is donkergrijs gevlekt.'. Of het de oproep was, weten we niet, maar de potbodem kwam in de jaren zestig in de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden terecht. Moddermans opvolger als hoogleraar en toenmalig conservator in het museum, L.R Louwe Kooijmans, beschreef de vondst in zijn proefschrift. Hij determineerde het als een voegneolithische (vroege steentijd) voorwerp met grote gelijkenis met potten uit de zogenaamde 'Swifterbant-groep'. De 'verschraling', het materiaal waarmee de klei gemengd werd tegen het barsten, bestond volgens hem echter uit plantaardig materiaal. De ronde bodem zal in de gloeiende kooltjes van de vuurplaats geduwd zijn om de pot recht te laten staan. De tweede vondst betrof een fragment van een bewerkte geweistang van een edelhert. Het incomplete stuk is een gereedschap geweest, maar met welke functie kan verder niet bepaald worden omdat de hoofdtak kort boven de zogenaamde 'rozenkrans' (deel dat aan het hoofd van het hert zit) is afgebroken. Met een vuurstenen boortje is dwars op de stang een gat gemaakt, waardoor een houten steel gestoken zal zijn geweest. Of de vondsten tot één complex behoren, is vanwege het ontbreken van contextinformatie onbekend; goed mogelijk is het wel. Met een datering rond het midden van het 4e millennium voor Christus zijn het in ieder geval de oudste vondsten uit de regio. 23 Musis

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2010 | | pagina 23