31 Musis
kwekerij in Bremen werkten uitsluitend vrouwen, de mannen
lagen aan het front. De 23-jarige Schiedammer kreeg meteen
de leiding over het bedrijf. Maar hij was nauwelijks ingewerkt,
of hij belandde voor negen maanden in de gevangenis. Hij had
naar de Engelse radio geluisterd. Dat was streng verboden.
Wie hem verraden had bleef duister. Als gevangene werd hij
ingedeeld bij een strafcompagnie die munitie moest sjouwen.
Zwaar en gevaarlijk werk: „Je kon ieder moment de lucht in
vliegen." Te eten kreeg hij nauwelijks. Toen zijn straf erop zat,
woog hij nog 45 kilo.
Na zijn ontslag uit de gevangenis kreeg hij van de kwekerij
een paar weken verlof. Hij reisde naar Schiedam en trouwde
daar met zijn vriendin, Corrie Gudde, met wie hij 58 jaar
samen zou blijven en - na de oorlog - vier kinderen zou
krijgen. Na de huwelijksvoltrekking keerde hij terug naar de
kwekerij, waar hij de oorlog uitzat. In 1945 werd hij door de
Amerikanen gerepatrieerd. Halverwege 1945 was hij terug in
Nederland en pikte hij als hovenier zijn klantjes weer op.
De gedwongen overstap naar de meubelfabriek van De Wit in
1947 had tenminste één voordeel. Hij ging beter verdienen. Als
hovenier had hij 40 gulden per week, bij De Wit kreeg hij 56
gulden. „Dat was verhoudingsgewijs veel geld. Maar wat heet
veel: bijna alles was in die eerste naoorlogse jaren nog op de
bon. Wilde je iets extra's, dan moest je daar dik voor betalen."
Als bijverdienste maakte hij tekeningen van Schiedamse
stadsgezichten. Die verkocht hij aan de deur. En op zijn vrije
zaterdagmiddagen onderhield hij de tuinen van aan paar
notabelen.
Tegen het einde van zijn dienstverband verdiende hij 115
gulden per week. Iedere cent ervan was welkom, want
het gezin was naar Nieuwland verhuisd, en die wijk stond
bekend om zijn hoge huren. De Wit was weliswaar een goede
werkgever, maar veel toekomstperspectief bood het bedrijf
niet aan zijn personeel. Er werd een beperkt assortiment aan
meubelen vervaardigd. Een opmerkelijke groei zat er ook
niet in de firma. „Om het echt groot aan te pakken misten
ze misschien net het inzicht," veronderstelt Kees Koster.
Opvallend was, dat bijna niemand in de stad het bedrijf kende.
„Iedereen in Schiedam wist waar de glasfabrieken stonden,
iedereen kende de kartonnagefabriek, de Gusto en Wilton.
Van de gebroeders De Wit had niemand gehoord. Ze trokken
ook nauwelijks de aandacht. Aan adverteren deden ze niet, de
opdrachtgevers wisten hen toch wel te vinden. Er kwam werk
genoeg binnen."
De hoofdtaak van Kees Koster bestond jarenlang uit het lassen
van vijfpotige onderstellen voor kantoorstoelen, 'spinnen',
zoals ze werden genoemd. Hij maakte er achttien per dag.
„Wat Martien betreft had hij nooit voldoende van die dingen,
als ik er 30 had gemaakt had hij nog geroepen dat hij er
meer wilde. Maar ik vond achttien welletjes. Je maakt de hele
dag dezelfde bewegingen. Dat hou je op den duur niet vol.
Gelukkig mocht ik af en toe voor de afwisseling andere klusjes
doen. Taboeretjes lassen of armleggers op stoelen."
In september 1960 stapte Kees Koster naar Martien de Wit
om zijn vertrek aan te kondigen. „Mijn zoon was inmiddels
hovenier geworden. Ik was stikjaloers. Het vrat aan me dat ik
elke dag naar de fabriek moest." Terwijl hij toch nooit één dag
met tegenzin naar zijn werk was gegaan. In zijn ontslagbrief
kwam te staan dat heimwee naar de natuur hem had doen
besluiten het bedrijf vaarwel te zeggen. „Martien kon wel
janken toen ik wegging. Maar meer dan vriendelijke woorden
heb ik bij mijn vertrek niet gekregen."
Wel had De Wit nog een tijdje de gewoonte in zijn auto langs
te rijden als Koster ergens in een tuin aan het werk was en
dan het portierraam open te draaien en te roepen: „Je plekkie
staat nog open, hoor!" Koster: „Maar ik had geen zin meer.
Ik was veel gelukkiger als tuinman. En ik verdiende inmiddels
net zo veel als in de fabriek."
In de woning van Kees Koster is geen meubel van De Wit te
vinden. „Ik heb er nooit van gehouden," zegt hij. „Staal zegt
me niks. Ik heb liever hout. Lekker warm eiken." Hij komt
met moeite overeind uit zijn rotanstoel, sloft naar een kast
achterin de kamer en diept daaruit een doos op die de boeken
bevat die Arie, stadsecoloog te Veenendaal, heeft geschreven.
Kees stalt ze liefdevol op de salontafel uit. Stuk voor stuk
zijn het standaardwerken over tuinieren. Ze dragen titels als
'De groene omgeving', 'Plantenvademecum voor tuin, park
en landschap', 'Ecologisch beheer van beplantingen in het
stedelijk gebied' en Spoorwegen, toevluchtsoord voor plant
en dier'. Hij slaat een van de boeken open en wijst woordeloos
op de bladzijde tegenover de titelpagina. Daar staat de
volgende zin: „Dit plantenboek is opgedragen aan tuinman
Kees Koster."
Kijk, daar kan Kees nou trots op zijn.
Kees Koster voor het voormalige bedrijfsgebouw van De Wit aan de Nieuwe Haven.