Nu zullen beide Nederlanders vanuit een verschillend gezichtspunt hebben gekeken
naar de Barbarijse slavenhandel die vooral bedreven werd vanuit havensteden als
Tripoli, Tunis, Algiers, Tetouan, Tanger en Saté. Kuyt liep als zeeman zelf telkenmale
het risico zijn schip aan de Noord-Afrikaanse zeerovers te verliezen en als slaaf op
de markt te worden gebracht. Haga liep daarentegen geen enkel persoonlijk gevaar.
Als zeventiende-eeuwer beschouwde hij de slavenhandel, als een - min of meer
geaccepteerd - onderdeel van de wijdverbreide zeeroverij waarin de islamieten een
leeuwenaandeel hadden.
Twee kanttekeningen
Het feit dat Cornelis Stout zich kuiper noemt, maakt dat Van den Broek en Maaike
Jacobs vooral een handwerksman in hem zien. Herhaaldelijk echter verwijst Cornelis
Stout naar de Griekse mythologie, blijkt hij de Griekse en Romeinse goden goed te
kennen, weet hij van Odyssee en diens omzwervingen en hervertelt hij - ter illustratie
van een tijdelijk afscheid van zijn vrouw - het verhaal van Orpheus en Eurydice.
Dit maakt het onwaarschijnlijk dat Cornelis Stout slechts een eenvoudig kuiper was.
15 Musis
werd behandeld. Anders dan Claes Compaen keerde het
lot zich echter tegen hem. Uiteindelijk kreeg hij - inmiddels
als admiraal in Europese dienst - de opdracht om met drie
oorlogsschepen zes koopvaarders te begeleiden naar Tunis
en daar te onderhandelen over de teruggave van enkele
door Tunesiërs gekaapte vaartuigen. Met alle egards werd
hij ontvangen, echter - eenmaal aan wal - werd hij door
de 'Bassa' van Tunis gevangengenomen en onthoofd. In
zijn nieuwe rol van aanvoerder van het gevecht tegen zijn
vroegere vrienden was - ondanks de buit die hij in het
verleden zo vaak in Tunis had binnengebracht (en door de
Tunesiërs weer met winst werd terugverkocht aan Europese
reders) een vijand en eens zo gevaarlijk vanwege zijn kennis
van de Barbarijse landen.
Een helder beeld over het slavenbestaan wordt geschetst
in het boek 'Christenslaven' van Laura van den Broek en
Maaike Jacobs uitgegeven als Deel 104 van de Linschoten-
Vereeniging in samenwerking met Walburg Pers in
Zutphen. Het boek geeft de integrale vertellingen over
hun slavenbestaan van Cornelis Stout en diens gezin die
van 1678 tot 1680 een slavenbestaan leidde in Algiers en
van Maria ter Meetelen die in Marokko twaalf jaar (van
1731 tot 1743) als slavin moest wachten voordat ze vanuit
Nederland werd vrijgekocht. De uitgaven van de Linschoten-
Vereeniging blinken uit door hun gedegen aanpak en
wetenschappelijke waarde. 'Christenslaven' vormt hierop
geen uitzondering. Cornelis Stout kwam al na twee jaar
vrij, door toedoen van een slavenkas en bemiddeling door
de Nederlandse vertegenwoordiger Tolhuis. Stout schrijft
in beeldende taal over het afwachten van diens komst, de
onderhandelingen over de (vrij)koopsom, de briefwisselingen
met het vaderland en vooral de positie waarin de slaven, als
kleine bevolkingsgroep in betrekkelijke vrijheid, verkeerden.
Het 'slavenverhaal' van Maria ter Meetelen werd al in 1748
als de 'Wonderbaarlyke en markwaardige gevallen van
een twaalfjarige slaverny' uitgegeven en verscheen in 1950
opnieuw in een degelijke bewerking door H. Hardenberg.
Het is het enig bekende slavenverhaal van een Europese
vrouw. De 'Reijsbeschrijvinge' van Cornelis Stout berustte
als handschrift in de Koninklijke Bibliotheek. Het is een
ontroerend, persoonlijk en fraai geschreven verslag, dat in de
uitgave van Laura van den Broek en Maaike Jacobs voor het
eerst in druk is verschenen.
Ondanks het, niet voor iedereen even gemakkelijke,
laatzeventiende-eeuwse Nederlands van Cornelis Stout
laten diens lotgevallen, de hulp die hij van andere slaven
ondervond, de ziekte van zijn vrouw en de druk die op zijn
dochtertje werd uitgeoefend om zich te bekeren tot de Islam,
zich lezen als een novelle. Stout schetst helaas geen beeld
van de stad Algiers op het eind van de zeventiende eeuw.
Daarentegen geeft hij veel informatie over hoe de slaven
op de markt werden gebracht, wie de kopers waren, hoe
de correspondentie met het thuisland werd gevoerd met
betrekking tot de mogelijkheden tot vrijkoop en de dan weer
goede, dan weer slechte behandeling door zijn eigenaar. Veel
waardering blijkt Stout daarbij te hebben voor de renegaten
van Hollandse, Duitse of Frans afkomst die zich tot de Islam
hadden bekeerd en daarmee hun vrijheid hadden herkregen.
Merendeels zonder hun landsaard daarbij ontrouw te worden,
zoals uit de woorden van Stout kan worden afgeleid.
Beide vertellingen zijn door de bezorgsters Van den Broek
en Jacobs, uitgebreid van voetnoten en tekstverklaringen
voorzien. Bovendien plaatsen zij in hun uitgebreide inleiding
beide verhalen - elk afzonderlijk - in een duidelijke context.
Deze maakt het makkelijk om de door Stout en Ter Meetelen
beschreven gebeurtenissen beter te begrijpen. Als 2012 ook
Schiedam een rol heeft in de herdenking van vierhonderd
jaar diplomatieke betrekkingen tussen Turkije en Nederland
verdient het zeker aanbeveling om nadere aandacht te