toehoorder 'een zekere Jan Wuister': 'Hij werd spoedig één van mijn intieme leerlingen.' Deze kring kwam, weer of geen weer, bijna wekelijks bij elkaar. Zij bestond, zoals Weinreb het uitdrukte, uit strenge calvinisten. Vanaf november 1949 bezocht Wuister Weinreb op diens uitnodiging thuis aan de Plaswijcklaan 55 in Rotterdam, waarbij Wuister de vragen stelde en Weinreb antwoordde. Weinreb: 'De jonge Wuister wilde meer en meer van mij weten. En zo kwam hij, die toen zelf in Schiedam woonde, iedere week op zaterdagavond op de fiets naar mij toe, meer dan tien kilometer ver, ook met slecht weer. En die gesprekken waren, in ieder geval voor mij, zeer vruchtbaar. Wuister is Weinreb altijd als zijn leermeester blijven beschou wen. Tijdens zijn studie theologie werd hij vanwege zijn diepgaande betrokkenheid bij de mystieke traditie in het jodendom wel spottend 'rabbi Ben Wuister' genoemd. Weinreb heeft in zijn memoires over Wuister gezegd dat deze zeer leed onder zijn studie theologie. Hij zocht immers vanaf het begin in de Bijbel slechts het eeuwige en dat kreeg hij in Leiden niet te horen. Weinreb voegt eraan toe: 'Ik zag er ook steeds op toe dat hij daarbij zijn eigen weg ging en niet begon met het nadoen van mijn weg, om zo een onkritische volgeling te worden.' De zaak-Weinreb kwam weer in het publieke debat toen de historicus J. Presser in zijn standaardwerk Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940- 1945 (1965) meende dat Weinreb de zondebok was geworden die boette voor het tekortschieten van talloze niet-joden. Hij was onschuldig. Dit maakte de discussie los over eerherstel voor Weinreb. Renate Rubenstein, journaliste bij Vrij Nederland ('Tamar') en haar toenmalige echtgenoot de literator Aad Nuis (later, van 1994-1998, voor D66 staatssecretaris van cultuur in het kabinet-Kok) traden daarbij voor Weinreb in het krijt. Dit resulteerde in de publicatie van Weinrebs memoires die, geredigeerd door Rubenstein, in 1969 in drie delen verschenen onder de titel Collaboratie en Verzet. Een poging tot ontmythologisering. Weinreb hekelde de mentaliteit van veel Nederlanders in de oorlog die vasthielden aan orde, regelmaat, gezag en wet. De mensen gingen door alsof er niets aan de hand was en droegen zo bij aan de vernietiging van de joden. In een nawoord velde Nuis een vernietigend oordeel over het strafproces in 1947 en 1948. De memoires, die ondanks hun omvang een bestseller werden, kregen veel lof en adhesie. In 1970 vond de oprichting van een tweede Weinreb-Comité plaats (het eerste was in 1947 opgericht) waarvan Nuis en Rubenstein en verder een bont gezelschap onder wie Wuister deel uitmaakten. Het comité stelde zich tot doel om Weinreb In dit tumultueuze gebeuren rondom Weinreb speelde Wuister, door sommigen zijn 'religieuze volgeling' genoemd, een belangrijke rol. In ingezonden stukken en interviews nam hij het voor Weinreb op: 'Ik weet wat er werkelijk gebeurd is.Hij betoogde dat Weinreb geprobeerd had om hulp te bieden waar hij kon en dat hij zich daarbij van trucs bediend had om de nazi's om de tuin te leiden. Zoals Wuister later in een interview met Trouw (20 juni 1995) zei, hadden zij beiden de liefde voor de Hebreeuwse taal en de hang naar het avontuur met de woorden, met de Bijbel, gemeenschappelijk. Die cursussen gingen door tot 1952 toen Weinreb naar Indonesië vertrok om daar hoogleraar in de economie te worden. Wuister studeerde toen nog in Leiden. Hij bleef met Weinreb in contact en woonde tijdens diens verlofperiodes en na diens terugkeer zijn cursussen bij. Hij ontmoette bij Weinreb ook Nelie Krans met wie hij in 1958 trouwde en met wie hij twee zonen en twee dochters zou krijgen. Zij kende Weinreb al vanuit zijn Rotterdamse tijd, omdat zij bij hem in de buurt woonde en een vriendin van een zus secretaresse van Weinreb was. Van 1953 tot 1957 was zij als onderwijzeres in Indonesië werkzaam, en kwam zij regelmatig bij Weinreb. Dat contact bleef toen zij beiden weer in Nederland waren. Weinreb was vervolgens werkzaam als hoogleraar in Ankara (waar Wuister hem opzocht) en in Genève bij het Internationaal Arbeidsbureau voor Arbeidsvoorzieningen bij de Verenigde Naties. In 1964 vestigde Weinreb zich weer in Nederland en besloot hij zich geheel te wijden aan studie en het geven van cursussen. Om dat mogelijk te maken werd de Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal opgericht om zo een organisatorisch kader voor Weinrebs cursussen en studie te bieden. In 1967 volgde de oprichting van de Professor F. Weinreb-stichting mede om financiële steun aan Weinrebs publicistische arbeid te geven. te rehabiliteren als het ging om zijn rol in de oorlog maar ook in de zedenzaak waarvoor hij in 1968 veroordeeld was ('de Vlaardingse zaak'). De golven liepen zo hoog op dat de minister van Justitie C.H.F. Polak het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD; directeur Lou de Jong) opdracht gaf tot onderzoek naar de activiteiten van Weinreb tijdens de bezetting. Ondertussen ging lopende het onderzoek de discussie door. Er kwamen nu ook tegenstanders van Weinreb naar voren. De bekendste was de schrijver Willem Frederik Hermans, die in een genadeloos sarcasme de vloer aanveegde met Weinreb en het comité. Wuister heeft de kritiek van Hermans altijd pathologisch gevonden. In 1976 verscheen het bijna 1700 bladzijden tellend rapport opgesteld door de jurist D. Giltay Veth en de historicus A.J. van der Leeuw. De resultaten waren vernietigend voor Weinreb, hoewel er ook enige positieve zaken over Weinrebs optreden in de oorlog te melden waren. Weinreb was volgens de auteurs een fantast en en leugenaar. Het rapport leidde tot nieuwe polemieken en kreeg min of meer een vervolg in het proefschrift van de historica Regina Grüter, waarvan de titel al veelzeggend was: Een fantast schrijft geschiedenis. De affaires rond Friedrich Weinreb (1997). Latere publicaties van personen die niet met het Weinreb-comité verbonden waren, kwamen daarentegen weer tot andere conclusies, zoals René Marres in zijn Frederik Weinreb. Verzetsman en groot schrijver (2002; het feit dat er in 2005 een tweede druk verscheen, laat zien hoezeer de affaire Weinreb de gemoederen nog bezighield). Musis 36

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2010 | | pagina 36