Jan Anderson wilde altijd alles weten 'om mijn gelijk te kunnen
bewijzen' en als dat niet via de mondelinge weg kondan moest
hij het maar uit een boek halen. Dat begon met naslagwerkjes als
de Wie Wat Waar jaarboekjes die Het Rotterdamsch Nieuwsblad
tussen 1937 tot 1975 uitgaf, maar hij heeft inmiddels 22.000 boeken
in een bibliotheek die hij niet als verzamelaar heeft, maar puur
als naslagbibliotheek. De meeste kennis heeft hij echter 'gewoon'
mondeling verworven, door te vragen en vooral dóór te vragen.
9 Musis
Het depot aan de Willem Beukelszoonstraat.
meeste voorwerpen precies goed is.' De haringlucht die Peter
de Lange in 2009 rook is nu alleen nog bij het binnenkomen
en bij de voormalige koelcellen beneden te ruiken.
Alle onderdelen van de collectie zijn Jan Anderson even lief,
want samen laten ze het stedelijke en dorpse dagelijkse leven
van Nederland zien en daar gaat het hem om. Maar sommige
onderdelen zijn hem toch net iets liever dan andere. Wie
doorvraagt slaagt er in hem met een blik vol vertedering te
laten vertellen over de drie schitterende 19de eeuwse tolborden
die de uitgangen van Vlaardingen markeerden. Er stond er één
aan de uitgang naar Maassluis, één aan die naar Schiedam
bij Vijfsluizen en één bij de uitgang naar het dorp Kethel. De
borden hebben er gestaan tot 1929, toen de tollen werden
opgeheven. Jan Anderson heeft er dertig jaar over gedaan om
ze te verwerven. Het laatste bord heeft hij vorig jaar gekocht.
Een ander dierbaar object is het ingebonden Duitstalige
propagandatijdschrift Sovjet Union met een Nederlandse
inlegvertaling uit de koudeoorlogsjaren vijftig. De bezoeker
ontdekt zelf ook favoriete voorwerpen, zoals een looprek,
waarin kinderen ooit leerden lopen. Daarvan kan hij zich
voorstellen dat een museum als dit het bewaart, maar dat is
aanvankelijk niet het geval met de gebruikte sjablonen die in
een schap in het depot liggen. Fotograaf Jan van Kampenhout
heeft zoiets nooit gezien en vraagt verbaasd wat dat zijn.
Jan Anderson legt het uit: dat zijn uitgesneden bladen die de
schilder tegen de muur of het plafond hield om er in vrolijke
kleuren decoraties op te schilderen. Ze worden allang niet
meer gebruikt. Gebruikte sjablonen in een museum bewaren,
dat bedenkt niemand, Jan Anderson wel.
Er zijn ook grenzen aan zijn museale verzamelwoede, en
die zijn niet altijd logisch. Hij laat trots een nieuwe aanwinst
zien: een doos met het gereedschap van een schrijfmachine
monteur. 'Twintig jaar geleden was dat een eerbaar beroep
en hadden veel mensen thuis zo'n apparaat. Nu zijn die
vervangen door computers.' Op de vraag of hij die dan ook
verzamelt als logisch vervolg op de schrijfmachine, luidt
het antwoord vol overtuiging en met een lichte afkeer 'nee,
daarvoor stuur ik ze door naar de TU in Delft, die hebben
dat allemaal.' Jan Anderson houdt van tastbare historische
voorwerpen en daar hoort de computer kennelijk niet bij.
Buiten de grens van zijn verzamelwoede vallen theoretisch
alle elektrische apparaten, maar uitgerekend de stofzuigers
vormen daarop een - begrijpelijke - uitzondering. De collectie
groeit nog dagelijks. Mensen komen spontaan voorweipen
brengen, maar Anderson koopt ook bij antiekhandels. Hij schat