De indrukwekkende molen-
krans rond de stad mocht dan
wel de roem van Schiedam
zijndat betekende niet dat de
commerciële schilders van de
79^ eeuw er belangstelling
voor toonden. De buitenlandse
kunstenaars gaven de voorkeur
aan steden en streken die dankzij
de veelgelezen reisgidsen als
mooi en schilderachtig bekend
stonden boven een stad als
Schiedam, waarvan Nederlandse
en plaatselijke auteurs niets
beters wisten te vertellen dan
dat het er stonk en dat er
voortdurend een zwarte wolk
boven hing, die veroorzaakt werd
door honderden branderijen.
Musis 10
een wezenlijk onderdeel uitmaakten, als onderwerp kozen.
Zij vonden navolging bij talrijke buitenlandse kunstenaars, en
in de 20ste eeuw volgden schilders als Piet Mondriaan en Leo
Gestel nog enige tijd hun voorbeeld.
Ondanks zijn frequente aanwezigheid op 17de en 18de eeuwse
schilderijen, heeft de molen het nooit tot een zelfstandig
genre gebracht dat 'molenstuk1 heet, zoals dat met het
kerkinterieur, de marine, het veestuk, het landschap of
het binnenhuis wel gebeurd is. Schilderijen met molens
worden tot de landschappen gerekend. Ook op topografische
schilderijen, tekeningen en prenten komen veel molens
voor. Op stadsprofielen en stadsgezichten neemt de molen
een vanzelfsprekende plaats in, omdat molens nu eenmaal
vaak op de stadswallen stonden. Een mooi voorbeeld is
Jan van Goyens Gezicht op Den Haag (1651). Topografische
prenten zijn betrouwbaarder dan de landschappen die tot het
midden van de 19de eeuw in het atelier ontstonden, omdat
ze werden gemaakt naar schetsen ter plaatse. Ook pre-
industriële complexen zijn in de 17de eeuw al geschilderd,
zoals de Zaanstreek. In de 19de eeuw veranderde dat en
vonden romantische schilders als Cornells Springer, Kaspar
Karssen, Wijnand Nuyen en Charles Leickert industriemolens,
zoals die rond Schiedam, vanwege hun combinatie met het
smerige industriële uiterlijk van een stad, lelijke getuigen van
een dreigende, nieuwe - industriële - werkelijkheid die ze
liever niet verbeeldden. Hun voorkeur ging uit naar vervallen
watermolens en windmolens in een romantische ambiance
als bevroren vaarten en afgebrokkelde stadswallen. Een mooi
voorbeeld is Nuyens Afgeknotte molen (1829).
De schilders van de Haagse school en de (post-)impressio-
nisten waren de eerste kunstenaars die zich collectief op
het landschap wierpen, waarvan zij wind- en watermolens
vanzelfsprekende onderdelen vonden. Sinds de Franse
Realisten in Barbizon tussen 1830 en 1850 buiten of 'en plein
air' waren gaan schilderen, kozen zij weilanden met vaarten
en koeien onder donkere luchten, molens en boerderijen,
stranden met bomschuiten, duinen met vissersvrouwen en
-kinderen en vissersdoipen met kleine huisjes bij de Haagse
schilders als onderwerpen. Zij hebben talloze 'landschappen
met molens' geschilderd, ook bij Schiedam. De woonplaats
van de schilder was in hoge mate bepalend voor de keus
van de molenlandschappen die hij schilderde. De meeste
schilders woonden in de grote steden in het westen van
het land, reizen was lastig en tijdrovend; het is logisch dat
zij hun onderwerpen in de buurt kozen en dat vooral de
poldermolens rond de steden in de Randstad geschilderd zijn.
Weissenbruch bijvoorbeeld schilderde in 1873 een landschap
met een poldermolen bij Schiedam. Hetzelfde deed Jacob
Hendrik Maris die zich, nadat hij in 1871 in Nederland was
teruggekeerd, tot het landschap bekeerde. Ook hij schilderde
veel molens. Soms zijn ze exact benoemd, maar vaker hebben
ze overbodige titels zoals De Vijf Molens (1878). Omstreeks
1875 noemde hij een aantal schilderijen weliswaar keurig
Gezicht op Schiedam en Haven van Schiedam, maar ze laten
niet de Schiedamse brandersmolens zien. Zijn aquarel
Stadsgezicht uit 1875 heette zelfs lang Schiedam voor te
stellen, maar is een zogenaamde 'organische Maris-stad',
een stad die de kunstenaar heeft samengesteld uit elementen
uit andere steden. Net als hun romantische en realistische
voorgangers vermeden de meeste schilders van de Haagse
school alle tekenen van de naderende industrialisatie als
treinen, telegraafpalen en fabrieksschoorstenen, en dus
hoorde de industriestad Schiedam, ondanks zijn fraaie en
hoge molens niet tot hun favoriete onderwerpen. Paul Gabriël
had een uitzondering kunnen zijn. Hij was een van de weinige
schilders uit de Haagse school, die de landschappelijke
kenmerken van de industrialisatie wel in zijn schilderijen
verwerkte, maar heeft waarschijnlijk nooit in of bij Schiedam
geschilderd. Dat geldt voor meer Nederlandse molenschilders.
Mondriaan bijvoorbeeld woonde in Uden in Noord-Brabant en
in Amsterdam. Tijdens zijn fietstochten in Brabant, en langs
het Gein in de huidige Bijlmer kwam hij langs molens die hij
Jacob Maris, Stadsgezicht (1875). Aquarel. Particuliere collectie