Op het kussen
Iedere Musis worden twee museale objecten uit niet-Schiedamse en niet-Vlaardingse
gepresenteerd, soms onbekende stukken, soms in de vergetelheid geraakte.
collecties
27 Musis
Hm»
Het spreekwoordelijke 'op het kussen zitten' kan
eenvoudig verklaard worden. Magistraten, bestuurders
zouden we tegenwoordig zeggen, zaten tijdens hun
vergaderingen in de vroegmoderne tijd niet op het harde
hout of gevlochten zitting. Vanwege hun gewichtige taken
en verantwoordelijkheden kregen zij een kussen, waarop
zij zonder gekweld te worden door een pijnlijk achterwerk
uren achtereen konden delibereren. De bovenzijde van
de kussens werden vaak van een versierd kussenblad
voorzien, meestal in de vorm van tapijtwerk. Dat hiervoor
heraldische symbolen werden gebruikt, lag voor de
hand en nog steeds treft men in sommige stadhuizen
nog statige 19e of 20e eeuwse zetels aan waarop het
stadswapen geborduurd is. In de 17e en 18e eeuw hadden
naast de stadsbestuurders en leden van stedelijke
commissies ook kerkbesturen en landelijke overheden
hun regeringskussens. Ook het 'College van de Grote
Visserij' bood de leden een kussen. Schiedam was één van
de visserijplaatsen die hierin een gedeputeerde mochten
afvaardigen.
De Nederlandse haringvisserij heet in de 17e eeuwse bronnen
'de goudmijn' van de economie. Niet alleen verschaft het
aan duizenden werk maar ook levert het door de export
een belangrijke bijdrage in de handelsbalans. De strenge
regelgeving voorziet in een topproduct, dat afzet vindt in
Frankrijk, Engeland, de Duitse staten, maar zeker ook in
het Baltische gebied. Doordat de Zeeuwen en Hollanders
met grote schepen varen, de (haring-) buizen, is verwerking
van de vangst aan boord mogelijk terwijl er relatief weinig
tijd verloren gaat met het heen en weer varen naar de
haringgronden voor de Schotse en Engelse kust. Naar de
omvang van het bedrijf wordt de haringvisserij de 'Grote
Visserij' genoemd, tegenover de 'Kleine Visserij' op vooral
kabeljauw. Rond het midden van de 17e eeuw bevindt de
Grote Visserij zich op het toppunt en domineert de Europese
visserij. Als gevolg van kaapvaart, de Engelse Oorlogen,
buitenlandse concurrentie en ook de wisselvalligheid van
de visserij, neemt het aandeel van de Hollanders in de
internationale haringhandel af. De strenge regelgeving
betreffende de vangst, conservering en handel blijven echter
bestaan en de vraag naar het hoogkwalitatieve product
blijft bestaan. Deze regelgeving is door de landsregering in
handen gegeven aan afgevaardigden van de belangrijkste
visserijplaatsen, in de 17e eeuw Delft (Delfshaven), Rotterdam,
Den Briel, Enkhuizen en Schiedam. Zij vormen, onder
wisselende benamingen, het College van de Grote Visserij.
Dit College, met vertegenwoordigers in alle visserijplaatsen,
ziet nauwlettend toe op de naleving van de diverse plakkaten
betreffende de visserij. Hierin is onder andere het begin van
het vangstseizoen uiteindelijk vastgesteld op Sint-Jansdag
(24 juni). Maar ook het direct na de vangst kaken van de
haring en inzouten is gedetailleerd beschreven. Het keuren
van de haring maakt een vast onderdeel van het bedrijf uit.
De diverse kwaliteiten haring worden apart in vaten verpakt
en met brandijzers als zodanig gekenmerkt.
De gedeputeerden van de visserijplaatsen vergaderen een
paar maal per jaar in Delft. Voor het gemak maar zeker ook
als teken van hun waardigheid nemen zij plaats op een fraai
versierd kussen. Voor zover bekend twee van de kussenbladen
zijn bewaard gebleven: één in het Rijksmuseum en het
getoonde in het Delftse Prinsenhof. De vrijwel identieke
voorstellingen laten centraal een haringbuis 'aan de nering'
zien terwijl de netten worden binnengehaald en de hoofdmast
is gestreken. Aan boord toont de Hollandse leeuw waar het om
gaat: in zijn klauwen houdt hij twee gekroonde haringen vast.
Rondom bevinden zich de stadswapens van Delft, Rotterdam,
den Briel en Schiedam (linksonder), samen het zuiderkwartier
van het College uitmakende, waarbij Enkhuizen dus ontbreekt.
Het kussenblad is hoogstwaarschijnlijk vervaardigd door de
Delftse tapijtwerker Cornelis Willemsz Coppens (ca. 1630-1680).