Nederland Molenland.
Een kunsthistorische verkenning
tekst: Henk Slechte
In de 19de eeuw verschenen talrijke boeken
met bloemrijke en soms verbaasde
verslagen van reizen die buitenlanders
door Nederland maakten. Naarmate de
trein het reizen gemakkelijker maakte, zwol
de stroom reisliteratuur aan. Zo worden de
Haarlemmermeerpolder, de middeleeuwse
kunst in Museum Boijmans in Rotterdam
en de 17de eeuwse schilderijen in het
Trippenhuis (tot 1885 Rijksmuseum)
in Amsterdam en het Mauritshuis in
Den Haag, de bakstenen huizen langs
de grachten in Delft en Amsterdam, de
schilderachtige dorpen Overschie en Broek
in Waterland, de vissersdorpen langs de
Noord- en de Zuiderzee, maar bovenal de
bollenvelden tussen Haarlem en Leiden
en de molenlandschappen van Dordrecht,
Rotterdam en de Zaanstreek uitgebreid en
lyrisch beschreven.
De Duitser J.G.Kohl bezocht Nederland kort voor 1850. Hij
beschrijft in zijn Reisen in den Niederlanden de molens en hun
functie in de polders en de industrie. Noord-Holland staat
vol met poldermolens die voor de ontwatering zorgen en
dat alleen kunnen, omdat het land vlak en de wind sterk is.
Daarnaast schrijft hij over de rol van de molen in de kunst.
Het is hem opgevallen dat Rembrandt en diens tijdgenoten
vooral industriemolens hebben geschilderd. Daarvan waren
de korenmolens het populairst en hadden de houtzaagmolens
een eervolle tweede plaats. Die industriemolens staan in het
vlakke Hollandse landschap op hoge plekken als zandduinen
of bastions en vestingwallen van steden. Omdat je vanaf
zo'n plek een mooi uitzicht had, waren de molens die daar
stonden vaak het doel van wandelingen en het onderwerp
van schilders, aldus Kohl. De Italiaan Edmondo de Amicis die
Nederland in 1873 voor het eerst bezocht en zich in Nederland
en zijn bewoners een scherpzinnig opmerker betoont, schreef
over de Zaanstreek: 'Zaandam heeft, van het Ij gezien, het
voorkomen van een vesting met talloze torens Er zijn
namelijk honderden zeer hoge molens, die zich tussen de
huizen, op de dijken, langs de vaarten, door de hele omtrek
der stad, verheffen.' De Engelse reiziger Charles W. Wood was
in 1877 ook in Zaandam en beschrijft de molens die hij daar
aantrof. Hij vertelt in Een reis door Nederland dat al die molens
in Nederland niet alleen dienen om graan te malen, maar
vooral 'om het land van water te bevrijden'. Hij heeft gehoord
dat alleen al in Zaandam 400 molens staan en dat 'sommige
van de eigenaars miljonairs zijn.' De Franse koopman en
kunstminnaar Henry Havard tenslotte gaf in La Hollande a
vol d'oiseau in 1881 een plastische beschrijving van de plaats
van de molen in het Nederlandse landschap. Op zijn bootreis
van Alkmaar naar Zaandam zag hij 'een leger windmolens,
waarvan de grote wieken zich tegen de azuurblauwe
hemel afsteken en die het water uit het lage land moeten
wegpompen.' Hij beschrijft hoe hij zover zijn blik reikte
honderden windmolens zag met wieken met bonte gele, rode
of zwarte doeken. Zaandam, aldus Havard, biedt vanaf het IJ
een originele maar tegelijk bizarre aanblik met zijn silhouet
van 2.000 windmolens. De Fransman overdreef daarmee
schromelijk, want de Zaanstreek was wel een concentratie
Musis 8
Jan van Goyen, Gezicht op Den Haag vanuit het Zuidoosten (1650/511. Schilderij. Haags Historisch Museum