Museum vondsten
Op afstand herkenbaar
tekst: Jeroen ter Brugge
Musis 18
'De kleding in het Weeshuis, die heeft mij altijd dwars
gezeten.', zo verzucht oud-wees Nel van Gent (wees van
1923-1937) in een interview voor het boek Van wezen tot
zijn; vier eeuwen zorg voor jongeren dat Ingrid van der Vlis
over het Schiedamse weeshuis en rechtsopvolgers schreef.
De verplichte kleding zat niet alleen ongemakkelijk, de
meeste wezen voelden zich er ook ronduit ongelukkig in.
Het feit dat ze één of beide ouders hadden verloren, was
al erg genoeg maar het feit dat ze op straat door iedereen
als zodanig herkenbaar waren, confronteerde hen hier nog
eens dagelijks mee.
De kleding week dan ook danig af van wat de modevoor
schriften op straat bepaalden. De jongenspakjes en de
meisjeskostuums in de jaren 1920 en '30 mogen dan
ook gewoon ouderwets genoemd worden. Sinds het
ontstaan van het weeshuis in de 16e eeuw bestonden
er al kledingvoorschriften, waaraan strikt de hand werd
gehouden. Iedereen kon zien of iemand een wees was en
van de liefdadigheid leefde. Voor de toezichthouders, de
binnenvader en -moeder, waren de wezen die aan hun zorg
waren toevertrouwd ook op straat eenvoudig terug te vinden,
wat hen hielp bij het uitoefenen van hun toezichthoudende
taken. Een gemene deler bij de weeshuiskleding van
verschillende steden, de meeste weeshuizen hielden er
namelijk voorschriften op na, was het verwerken hierin
van de kleuren van het stadswapen. Meestal bevond zich
op de schouder een gekleurd bandje of was een broek,
jak of jas afgezet met een dito bies. In Schiedam waren
die bijvoorbeeld geel, tegen de zwarte achtergrond van de
kleding, Amsterdam had voor jongens jasjes die half zwart en
half rood waren en Vlaardingen kende een rood-geel-blauw
biesje op de schouder. Door de eeuwen heen veranderden de
kledingvoorschriften, maar het verwerken van de stadskleuren
en de uniformiteit bleven steeds bestaan. Al eerder (mei 2010)
besteedde ik aandacht aan een onderdeel van de Schiedamse
weesmeisjeskleding: de kanten sluiermuts. Net als deze is het
afgebeelde jak afkomstig uit de collectie van het Nederlands
Openluchtmuseum in Arnhem. Hier bevindt zich een set
kleding, zoals die tot ongeveer de Tweede Wereldoorlog
door de oudste meisjes werd gedragen. Het was in 1951
een geschenk geweest van mevrouw E. Ritsema van Eck-
Roelofsen, de echtgenote van directeur van de Lindenhof/
voorheen het Weeshuis der Hervormden Schiedam, Jan
Ritsema van Eek. Het Openluchtmuseum had in die periode
een actief verzamelbeleid van traditionele, streekgebonden,
i
kledingstukken, die onder de noemer 'klederdracht' gecollec
tioneerd werd. Voor de kledingset was in de Lindenhof met
het afschaffen van de kledingvoorschriften geen emplooi
meer en mevrouw Van Eek zal gedacht hebben er goed aan
te doen een enkel voorbeeld van een lange traditie op die
manier veilig te stellen. Hoewel de tijd daar nog niet helemaal
naar was, zal ook zij bewust zijn geweest van de beklemming
die de draagsters gevoeld hadden. Daarmee zijn het niet
alleen kledingstukken met een culturele waarde, ook de
sociaalmentale geschiedenis kan met het behoud ervan aan
toekomstige generaties verteld worden.
De kledingvoorschriften kenden specificaties voor de verschil
lende leeftijden en dagen waarop deze gedragen moesten
worden. Uiteraard werd op de zondagen, zoals vrijwel
de gehele bevolking deed, een nettere variant gedragen.
Doordeweeks droegen de oudere meisjes een borstrok,
onderjurk en -rok en jurk. Het hier getoonde jak behoort
tot de zondagse dracht, bestaande uit een zwarte jurk met
witte kraag en een kanten muts, die met een band om het
hoofd heen gestrikt kon worden. De witte kraag en een deel
van de borst was met sierlijke zwarte kant afgedekt. De
linkerschouder had een gele bies, die de Schiedamse herkomst
verraadde. Niet getoond is de zwart stoffen ceintuur met een
zilveren gesp, bestaande uit twee 'sterren'.