De honneur en het aansien van dese stadt Achter de fagade van de Hollandse li f in de achttiende Wat bewoog de Nederlandse stadsbesturen aan het einde van de achttiende eeuw waar zij besloten tot nieuwbouw ten faveure van de stad? Stedelijke ijdelheid zal zeker een rol hebben gespeeld. Maar in cultureel en maatschappelijk opzicht brak in de tweede helft van de negentiende eeuw ook het moment aan dat bestuurders ervoor kozen vooruit te kijkenin plaats van andersom. Ook in Schiedam. Onder de titel 'Achter de fagade van de Hollandse stad' bespreekt Geert Medema het stedelijk bouwbedrijf in de achttiende eeuw aan de hand van een groot aantal voorbeelden van monumentaal bouwen in Haarlem, Leiden, Delft, Amsterdam, Gouda, Rotterdam en Schiedam. Het lijvige, verzorgd vormgegeven en uitstekend geïllustreerde, boek is een bewerking van het in 2008 verdedigde proefschrift van architectuurhistoricus en sedert anderhalf jaar Schiedams beleidsadviseur monumenten Geert Medema. "De stevige concurrentie tussen de verschillende steden vroeg om voortdurende investeringen", stelt Medema en vervolgt met: "Hoewel dit niet voor elke stad eenvoudig was, mocht de fagade vaan macht en welvaart overeind blijven. Liet de groeiende economie van Rotterdam en Schiedam belangrijke verbeteringen van het stadsbeeld toe, steden als Leiden, Haarlem en Delft zagen zich juist geconfronteerd met diepgaande economische problemen en alle (ruimtelijke) gevolgen van dien. Publieke bouwwerkzaamheden bleken zeer fraudegevoelig. Stadsbesturen zochten de oplossing onder andere in verbeterde aanbesteding en het benoemen van hoogopgeleide bouwkundig functionarissen." Maar bovenal ging het om 'de honneur en het aansien van dese stadt' zoals het Rotterdamse stadsbestuur in het programma van eisen voor een nieuw stadhuis deed weten. Het is verleidelijk om één en ander allereerst te toetsen aan voorbeelden uit de Schiedamse stedenbouwkundige geschiedenis. Medema gaat bijvoorbeeld uitgebreid in op de architectenkeuze, de rol van stadsarchitect Rutger van Bol'es en de aanbesteding van de Korenbeurs. Hoe deze hebben plaats gevonden is redelijk bekend. Medema schetst deze echter tegen de achtergrond van vergelijkbare projecten in Nederland waarbij de stadsbesturen onder andere via ontwerpwedstrijden en prijsvragen probeerden tot een hogere ontwerp- en bouwprestatie te komen. Het boek neemt als ijkpunt het uitschrijven van een ontwerpwedstrijd voor een nieuw stadhuis door het stadsbestuur van Groningen in 1774. De keuze voor dat moment en die wedstrijd is gemotiveerd door het gegeven dat de Groningse vroedmannen aan de deelnemers een uniform en helder geformuleerd VAN TILT lililill programma van eisen beschikbaar stelden. Dit maakte van het gewone verzoek aan ontwerpers binnen het netwerk van de verschillende stadsbestuurders een echte wedstrijd. Vijfendertig deelnemers dienden hun ontwerp in, waaronder de Amsterdamse directeur-generaal De Witte en mogelijk ook diens onderdirecteur Creutz. Het Gronings voorbeeld voor Schiedam Het succes van het Groningse initiatief inspireerde tal van andere stadsbesturen, waaronder ook dat van Gouda en Schiedam. Het rechtstreeks verband met Groningen spreekt zowel uit het jaartal, de bewaard gebleven stukken met betrekking tot de aanbesteding in beide steden en het gegeven dat de winnaar in Gouda, de Amsterdamse bouwmeester en directeur van de tekenacademie Jacob Otten Husly ook de erepalm in Groningen had weggesleept. Schiedam schreef op particulier initiatief in 1783 de prijsvraag uit voor het ontwerp van de Korenbeurs. Niet onverwacht kwam Rutger van Bol'es als winnaar uit de bus. Medema gaat op deze uitverkiezing niet dieper in, maar verschillende Musis 28

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2011 | | pagina 28