7 Musis
Nederlandse architectuurgeschiedenis. Het was een periode
van vernieuwing op het gebied van architectuur, mede door
het gebruik van nieuwe materialen en werkwijzen.
Het stedenbouwkundige ontwerp kenmerkte zich door nieuwe
verkavelingspatronen, nieuwe wijkopbouw en een steeds
belangrijker rol van het verkeer als ordeningsprincipe. Dat
deze vernieuwing niet overal tot leefbare en aantrekkelijke
wijken heeft geleid, is gezien de complexiteit van de toen
malige nieuwbouwopgave geen wonder. Toch verdienen de
vroegnaoorlogse gebouwen en wijken meer aandacht voor de
bestaande - soms verhuld geraakte - (steden)bouwkundige
kwaliteiten. Meer aandacht voor de bestaande kwaliteiten kan
ook leiden tot een effectiever gebruik van bestaande structuren
en bouwwerken.
Op het ogenblik staan stedenbouw en architectuur uit deze
periode onder druk. Door slecht onderhoud en sociale
problemen hebben naoorlogse wijken een slechte naam.
De kwaliteit van de openbare ruimte is afgenomen en de
woningen voldoen allang niet meer aan de eisen van de
moderne tijd'.
Daarin - noch Hebly, noch Rikkert Wijk spreekt zich daarover
expliciet uit - vinden hedendaagse ontwikkelaars en
corporaties precies de motieven voor binnenstedelijke kaalslag
om zodoende nieuw terrein te vinden voor een stadsuitbreiding
of wijkvernieuwing die volledig is afgestemd op de eisen van
de hedendaagse woonconsument.
In deze ontwikkeling is slopen in alle gevallen aantrekkelijker
dan restauratie en inpassing van bestaande gebouwen
en structuren in een nieuw ontwikkelingsplan. Ook - of
misschien juist - gelet op de aantrekkelijkheid van nieuw te
ontwikkelen gebieden in een bestaand stedenbouwkundig
kader. In veel gevallen kan immers gebruik worden gemaakt
van de inbedding van het nieuwe project in een bestaande
omgeving, met gebruikmaking van tal van reeds gerealiseerde
infrastructurele voorzieningen.
Juist tegen de achtergrond van deze praktijk waarschuwt
Rikkert Wijk: 'Van belang is de cultuurhistorische waarde
van deze wijken en gebouwen in kaart te brengen en
cultuurhistorie een volwaardige afwegingsfactor te laten
zijn bij het opstellen van plannen ter verbetering en
vernieuwing van naoorlogse gebieden. Zo kan er een
verantwoorde keuze gemaakt worden bij het opstellen
van ontwikkelingsprogramma's in het kader van stedelijke
vernieuwing'.
Hiermee geeft Wijk precies aan waarin 'De wederopbouw
in Schiedam' een brisant document kan zijn. In de verdere
wijkontwikkeling van onder andere Nieuwland en Groenoord
kan niet langer voetstoots worden uitgegaan van een lage
en dus vervangbare kwaliteit. Omgekeerd krijgen bewoners
in hun pleidooi voor handhaving van hun woonomgeving en
woongenot er in een aantal gevallen een cultuurhistorisch
argument bij. Hun straat of buurt heeft met 'De wederopbouw'
een identiteit gekregen. Reden temeer om bestaande en voor
de toekomst geschetste kwaliteiten nog eens goed met elkaar
te vergelijken. Naast het kwantitatieve rendementsdenken,
een leidend principe voor elke projectontwikkelaar en tegen
woordig ook de coiporatie, ligt er nu het cultuurhistorische
pleidooi voor kwaliteit en niet zelden handhaving van het
bestaande. Daarom verdient 'De wederopbouw in Schiedam
1940-1965', de kwalificatie van een dapper stuk. Met de
complimenten aan de opdrachtgever. Dat ook.
Rioolgemaal Marconiweg, 1949, Gemeentearchitect L.A. de Haas. Foto G. Burg
Ooievaarsbrug, 1949, Gemeentearchitect LA. de Haas
Opstandlngskerk woningen Burg Honnerlage Gretelaan, 1958. architect J. Bakema
Oranjestraat, 1952, architect Spruijt en den Butter