Cornells Haga, Schiedammer en eerste gezant in Istanbul
(1612-1638)
4
pp.^ - f- vJ
«KI»!
m&mMk
memwmm&bP
wV' -
...M
verslag aan de hoogmogende heren opdrachtgevers.
Waarin hij, eveneens volgens de mores van zijn tijd,
stil stond bij het feit dat de koning hem persoonlijk had
ontvangen en hoe familiair hij als een echte gast aan
het hof had verkeerd. Behendig leidde hij op deze wijze
de Amsterdamse opdrachtgevers en Staten-Generaal
tot de enige - door hem gewenste - conclusie, namelijk
een volledig welslagen van zijn opdracht. Haga was de
diplomaat die men om een boodschap sturen kon.
Van andere orde was zijn benoeming tot orateur
aan het Ottomaanse hof. Het gezantschap was een
formele erkenning van wederzijdse economische
en militaire belangen in de tijd dat de Republiek
haar onafhankelijkheid van Spanje bevocht. In de
zevenentwintig jaar dat Haga in Istanbul verbleef boekte
hij in het contact met de Ottomanen verschillende
successen. Teleurstellingen bleven hem echter evenmin
bespaard. Vooral in het tweede kwart van zijn verblijf
beklaagde Haga zich regelmatig over desinteresse
van de Staten-Generaal. In het bijzonder waar hij
een opdracht te vervullen had in het vrijkopen van de
talrijke christenslaven. Deze waren door Barbarijse
zeerovers buitgemaakt en werden voor losgeld - als
handelswaar -aan het vaderland aangeboden. Waaruit
de merkwaardige situatie ontstond dat het Hollandse
volk via kerken en loterijen geld bijeenbracht voor het
loskopen van de slaven terwijl kooplieden goudgeld
verdienden aan leveranties van scheepsbenodigdheden,
drank en wapens.
Haga's aanstelling als gezant werd op 1 mei 1612 in
gang gezet. Op die dag kwam een 'stoet van Turken'
naar het huis van Cornelis Haga om hem naar de
Verheven Porte en 'ter audiëntie bij den sultan' te
begeleiden. Het ceremonieel was overweldigend.
Honderden wachters, ruiters en bedienden vormden de
optocht waarin Haga het plechtig hoofd was. Eenmaal
in de audiëntiezaal aangekomen namen twaalf in het
zilver geklede dienaren Haga bij de arm om hem de
hand van sultan Ahmed I te laten kussen.
De sultan verleende op 6 juli aan de Nederlanders een
capitulatie (in de letterlijke betekenis van artikelgewijze
opsomming) onder de ontbindende voorwaarde van
vriendschappelijkheid.
De beloning was groot. De sultan verleende aan de
nieuwe bondgenoot privileges die minstens gelijk
stonden aan die welke ook aan Frankrijk en Engeland
waren verleend. Het waren er zelfs aanzienlijk meer
dan Venetië genoot. Vanzelfsprekend was dit tegen het
zere been en dus betoogde de gezant van Venetië met
klem dat de Nederlanden beslist geen staat vormden en
dat de bewoners niets meer waren dan achtergebleven
opstandelingen tegen Filips II. Dat dit precies was
wat de sultan als erfvijand van de Habsburgers zocht,
Musis 20