Zoveel mogelijk
jongens nier
houoen
Er zijn van die mensen die je steeds
weer tegenkomt. Actief op allerlei
gebied, maatschappelijk betrokken
en met een breed netwerk dat
hun een zekere bekendheid geeft.
Gewaardeerd en gekend en van wie
het haast niet voorstelbaar is dat ze
er op enig moment niet meer zijn.
Zo iemand is in Vlaardingen Bram
van Dorp (1923). Voormalig directeur
van de Chloride batterijenfabriek,
jarenlang voorzitter van de Industriële
Kring Vlaardingen, actief voor allerlei
ideële doelen zoals presentator van
het Radio Magazine voor Omroep
Vlaardingen. Een man van de wereld
die veel gezien en meegemaakt
heeft. En daar met een goed
geheugen over kan verhalen.
tekst: Jeroen ter Brugge
foto's: Arie Wapenaar
Gezegend met een grote energie, een oplettende geest
en een goed werkende sociale antenne valt het aan
Bram van Dorp niet op dat hij de negentig nadert.
Lichamelijk lijkt hem weinig ontzegd en loopt hij als
een kievit door de stad, ook al valt aan zijn gezicht
en handen te zien dat hij geen twintig meer is. Een
mooie kop trouwens en een fijne man. Dat hij tijdens
de Tweede Wereldoorlog een steentje bijdroeg aan het
tegenwerken van de Duitsers, is in 'De Schok van het
Onbekende', het overzichtswerk van Klaas Kornaat over
Vlaardingen tijdens de bezettingsjaren al kortelings aan
de orde gekomen. Over zijn rol is hij altijd bescheiden
en het woord 'verzet' neemt hij niet snel in de mond.
Die benaming komt naar zijn mening anderen toe,
zoals de onlangs overleden Dick Doorduin. Net zoals
foute Nederlanders er in alle soorten en maten waren,
sommigen zeer wreed en misdadig, anderen meelopers
die niet meer gedaan hebben dan lid worden van de
verkeerde partij, zo ook was dat met degenen die bij het
verzet betrokken raakten. Bram heeft geen aanslagen
gepleegd of tot geweld over moeten gaan, maar heeft
op een ander gebied evenzogoed bijgedragen aan de
brede waaier van mogelijkheden om het de bezetter
moeilijk te maken en de getroffen landgenoten te
helpen. Terug naar de oorlogsjaren.
Bram van Dorp, zoon van een postbesteller en uit een
uitgesproken rood nest, deed in 1939 eindexamen mulo
en kon meteen aan de slag als jongste bediende bij de
Gemeentelijke Arbeidsbeurs. Dit gemeentelijk bureau
was verantwoordelijk voor de arbeidsbemiddeling,
met het doel zoveel mogelijk werklozen aan het werk
te helpen, al dan niet tijdelijk. Kort nadat Nederland
was overrompeld door nazi-Duitsland vormde de
bezetter de arbeidsbeurzen om tot een centraal
georganiseerd stelsel van arbeidsbemiddeling onder
supervisie van het 'Rijksarbeidsbureau'. Verspreid
door het land werden 37 arbeidsbeurzen omgevormd
tot 'Gewestelijke Arbeidsbureaus' (na 1943: 25).
Eén van de afdelingen die veel, zo niet de meeste
aandacht kregen, was die van de 'migratie'. Een
wrang eufemisme voor het uitplaatsen van arbeiders
naar Duitsland waar een ernstig mannengebrek
was ontstaan door de oorlogvoering en -industrie.
Aanvankelijk werden vrijwilligers geworven, maar
het enthousiasme voor het werk voor de Duitsers
was niet groot. Toen ook de verplichte tewerkstelling
van werklozen te weinig rendement opleverde
werd Fritz Sauckel, "Generalbevollmachtigte für
den Arbeitseinsatz", in 1942 opdracht gegeven
systematisch uit de bezette gebieden arbeiders te
leveren. Verplichte tewerkstelling van onder andere
Nederlandse jonge mannen volgde. Regelrechte
dwangarbeid dus, waarbij volgens jaargangen
gewerkt werd en later ook de beruchte razzia's
werden georganiseerd. Zodra de mannen binnen
een aangewezen jaargang 18 jaar werden, kwamen
zij aan de beurt. Voor sommigen was onderduiken
een optie, maar dat was niet zonder gevolgen en
risico's. Niet alleen werden bij het niet reageren op
een (herhaalde) oproep salaris en bonkaarten voor
onder meer voedsel en kleding ingehouden. Ook
riskeerde de onderduiker strafmaatregelen wanneer
hij gepakt werd en represailles voor zijn familie en
degenen die bij de onderduik geholpen hadden. Dat
de meeste opgeroepen jongemannen uiteindelijk
vertrokken onder deze dreiging mag duidelijk zijn. Dit
los van het feit dat het onmogelijk was geweest de
naar schatting 450.000-500.000 betrokkenen geheim
onderdak te verlenen. Ontkomen was er nauwelijks
aan of je moest je vrijwillig aansluiten bij de Germaanse
SS of anderszins inzetten voor de bezetter, wat een
geheel ander uiterste was. De enige manier om
reglementair aan de Arbeitseinsatz te ontkomen,
was afkeuring om medische redenen of vanwege
'onmisbaarheid'. De echte gevallen daargelaten, en dat
waren er relatief weinig, was het niet eenvoudig om
dispensatie te krijgen. Er waren artsen die weieens een
oogje dichtknepen maar veel keuringsartsen waren
geselecteerd om hun Duitsvriendelijkheid, zoals de
beruchte Vlaardingse arts Stoop, die bekend stond
om het feit dat hij ongeacht wat iedereen goedkeurde.
Alleen administratief kon dan nog gefraudeerd
worden en de plaats waar dat gebeurde waren de
Arbeidsbureaus.
Vlaardingen had het twijfelachtige genoegen
een Gewestelijk Arbeidsbureau te huisvesten, als
voortzetting van de plaatselijke arbeidsbeurs. Tot de
Duitse maatregelen om de Nederlandse maatschappij
langzaamaan om te vormen naar hun eigen idealen,