ONZE
GELUKKIGE
JAREN
daarna ook op mijn vrouw. Twee jaar na mijn komst, in
1967 hebben we elkaar voor het eerst gezien.
Irene: Wij kwamen elkaar tegen in het uitgaansleven.
In de dancing, zo heette dat toen. Het was elke vrijdag
en zaterdag in Rotterdam. We gingen dan stijldansen.
Hij kwam met zijn vrienden en ik met mijn vriendinnen.
Toen kwamen we elkaar vervolgens de hele winter
daar tegen. We dansten maar verder was er helemaal
niets aan de hand. Wat daarna gebeurde, is zijn schuld
eigenlijk.
Güngör: Ja, altijd. Vertel maar, wat is mijn schuld?
Irene: Ik werkte als fysiotherapeute en een collega
van mij had haar examen gehaald, dus dat gingen we
met een heel stel collega's vieren. Ik woonde ook in
Rotterdam, aan de Oostzeedijk en kwam om drie uur
's nachts thuis. Ik parkeerde mijn auto en ineens werd
er op mijn raampje geklopt. Het was Güngör. Hij zei
'ik wil met je praten' en kwam naast me zitten. Toen
we elkaar weer gedag zeiden was het inmiddels al
zaterdagochtend. Wij hebben toen gelijk weer voor
Irene Maarschalk (1942) en Güngör
Haleplio lu 1933) zijn vierenveertig
jaar samen. Hun zoon heetAltan
(1974) en hun dochter Selma
1977). Irene is gepensioneerd
fysiotherapeute en Güngör is
gepensioneerd ambtenaar.
tekst: Sevgi Gülen
foto's: Bereis G. Metz
Ik ben in Sungurlu in de provincie gorum geboren als
enige zoon met twee zussen. Ik was vier jaar oud toen
mijn moeder overleed. Toen ik twaalf was overleed
mijn vader waarna ik ben opgegroeid bij mijn oudere
zus. Ik heb mijn lagere school afgemaakt en heb op
jonge leeftijd de zaak van mijn vader overgenomen.
Na mijn militaire dienst ben ik begonnen met mijn
transportbedrijf. Ik had veel mensen in dienst, maar na
de staatsgreep van I960 ging het op de een of andere
manier steeds slechter met mijn bedrijf en op een
gegeven moment ben ik failliet gegaan. Ik heb alles
verkocht en mijn schulden afbetaald. Met tweehonderd
dollar op zak kwam ik in 1965 als gastarbeider naar
Nederland. Ik ben door Wilton-Fijenoord geworven.
De werkgever had voor ons huisvesting geregeld. We
woonden in een grote barak in de Botlek. Het was heel
ver eigenlijk, vlakbij de Shellraffinaderij. Ik heb daar een
half jaar gewoond en daarna kon ik bij een familie in
Rotterdam terecht waar ik een zolderkamer huurde.
Vlak na mijn komst heb ik gezegd dat Nederland voor
mij het land van mijn toekomst was. Alle gordijnen
waren open, maar niemand keek naar binnen. Overal
waren bloemen, maar niemand plukte ze, in plaats
daarvan gingen mensen naar de bloemist om bloemen
te kopen. Ik ben eerst op Nederland verliefd geworden,
dezelfde middag afgesproken. Zo is het gekomen
eigenlijk.
Güngör: Je hebt geen spijt gekregen toch? Ik heb er
geen spijt van dat ik urenlang op je stoep heb zitten
wachten. Wij zijn vierenveertig jaar samen, al veertig
jaar getrouwd en hebben twee kinderen. Beide kinderen
hebben gestudeerd, zijn getrouwd, hebben werk en we
hebben onze kleinkinderen en schoonkinderen. Ik ben
hier alleen gekomen en nu zijn we met negen.
Irene: Het is zeker niet verkeerd geweest. Voordat ik
Güngör leerde kennen had ik eigenlijk geen idee over
Turken. Mijn vader was ingenieur, hij had een Turkse
collega. Daar hadden we wel eens contact mee, maar
dat was de enige en verder niks. Dus wat weet je ervan,
eigenlijk niks.
Güngör: Nederlanders kenden Turken als mannen
met een fes op hun kop en met een grote snor. Eerlijk
is eerlijk, toen we hier allemaal in een keurig pak
aankwamen, keek iedereen altijd heel positief tegen
ons aan. Er waren drie cafés in Rotterdam die De Turk
heetten. Begin jaren tachtig veranderden ze allemaal
hun naam.
Irene: Turken hadden toen een hele goede naam. En ze
werden, net als hij, door de Hollandse hospita met open
armen ontvangen. Dus dat is heel anders dan dat het nu
Irene en Güngör
Musis 22