Musis 24 vijftig jaar worden gezien door het oog van slechts één kunstenaar. Dat leidt tot eenzijdigheid in een boek dat juist veelzijdig wil zijn. Misschien was het beter geweest om aan Westerdijks prenten een aparte uitgave te wijden. Zijn werk verdient dat ten volle. „Ik heb een goede relatie met Jan en dat wil ik graag zo houden." Luth heeft niks tegen nog een prentenboek erbij. „Het is toch positief dat Jans collectie op deze manier voor iedereen beschikbaar komt?" Anderson op zijn beurt doet zijn best om de verstandhouding met Luth niet te verstoren. Collegiaal verwijst hij in zijn voorwoord naar het prentenboek van de concurrent, dat hij "voor veel informatie heeft gebruikt." Het is lastig de twee boeken kwalitatief met elkaar te vergelijken. Luth kon, met een compleet stadsarchief achter zich, systematisch en wetenschappelijk te werk gaan, terwijl Anderson in feite alleen de beschikking had over de door hemzelf aangelegde collectie. Collecties zijn per definitie onvolledig en dus is ook het beeld dat Anderson van Vlaardingen presenteert incompleet. Anders dan Luth, had hij geen vermogende sponsor achter zich die naar believen kunstenaars kon inhuren om ontbrekende panden en stadsbeelden te schilderen, met uitzondering van Paul Westerdijk, die in opdracht van Anderson veel plaatsen documenteerde met zijn tekenpotlood. Over het algemeen werden de prenten die Anderson in zijn boek opnam volgens een tamelijk willekeurige aanpak vergaard. Hij kocht wat op zijn weg kwam. Op rommelmarkten, op veilingen, bij antiquariaten her en der en bij de makers zelf. Leidraad was zijn volkenkundige interesse. Hij kon zich ook geen al te grote uitgaven veroorloven; het geld voor zijn aankopen kwam soms gewoon uit de huishoudpot. Voor een prent van een tientje was dat niet zo bezwaarlijk. Maar er waren ook schilderijen waarvoor een paar duizend gulden moest worden neergeteld. „Mijn vrouw en ik hebben ons heel wat moeten ontzeggen om deze collectie op te bouwen," zegt hij. Anderson lette ook niet in de eerste plaats op de artistieke waarde van zijn aankopen. „Dat speelde een ondergeschikte rol. Ik heb niet verzameld voor kunstliefhebbers, ik heb geprobeerd platen te verzamelen die de geschiedenis van Vlaardingen uitbeelden." Dat resulteerde in beeldmateriaal van sterk wisselende kwaliteit. In de collectie (en in het boek) komen stukken voor van kunstenaars van naam als Jaap de Raat, Jan Prins, Joop Stigter, Cor Maarleveld en Leen Droppert. Van de laatste kocht Anderson het schetsboek met het verslag van zijn reis met de motorlogger Noordster in 1954. Dit zeldzame document biedt een intiem kijkje op het dagelijks leven aan boord van een logger en op degenen die het bemannen. Droppert maakte op zee mooie portretten van de bemanningsleden. In schril contrast met dergelijke juweeltjes staat soms onbeholpen werk van amateurs en zondagsschilders. De kwaliteit van sommige stukken is zo matig dat de vraag rijst welke selectiecriteria hier zijn gehanteerd. De meeste aandacht krijgt het werk van de Vlaardingse tekenaar Paul Westerdijk. Hij neemt met 154 tekeningen een apart hoofdstuk in beslag en vult daarmee bijna een derde van het prentenboek. Die overdaad brengt het boek enigszins uit balans: de ontwikkelingen van de laatste Onderwijzer/tekenaar Westerdijk treedt al sinds 1962 op als Andersons hofleverancier. Als een picturaal kroniekschrijver legde hij, vaak in opdracht van het Streekmuseum, zowel constanten (gezichten op de Vlaardingse Vaart) als veranderingen (bouwwerkzaamheden) in het stadsbeeld vast. In deze Wester dij kcollectie herleeft het Vlaardingen uit de wederopbouwperiode en wordt de lezer meegevoerd naar plaatsen die op het punt stonden onder de slopershamer te worden geveld. Een paar bladzijden volstaan om duidelijk te maken dat de ijver om het oude op te ruimen niet beperkt bleef tot de naoorlogse jaren. De lezer beseft opeens dat er in Vlaardingen tot op de dag van vandaag heel veel wordt gesloopt en gebouwd en dat maar weinig punten in de stad gedurende langere tijd hetzelfde blijven. Van een pand of een stadsgezicht houden is in Vlaardingen een riskante aangelegenheid: elk moment kan je geliefde plekje door de Vooruitgang worden weggevaagd. Dat geeft het prentenboek een sfeer van lichte weemoed mee. Anderson loopt daar in zijn voorwoord al op vooruit: Dit moest een kijkboek worden waarnaar je met plezier en met weemoed moet grijpen als er weer niks op tv is." De directeur van het Streekmuseum zegt zelf weinig last te hebben van nostalgische sentimenten.. „Een stad moet groeien," vindt hij. „Niet alles wat oud is, moet blijven bestaan. Of dacht je soms dat het vroeger zo gezellig was? Ga toch weg! Het was pure armoede! In de Bierstegen konden de mensen hun kont niet keren." Jan Anderson heeft de afbraak van de oude vissersstad van nabij meegemaakt. Hij kwam in 1951 vanuit Den Haag naar Vlaardingen, dat aanvankelijk een nogal dorpse indruk op hem maakte. Zijn levendige geschiedkundige belangstelling bracht hem gaandeweg op andere gedachten. Hij begon de stad te waarderen. Om zich zijn nieuwe leefomgeving eigen te maken begon hij ansichten te verzamelen. Gaandeweg kwamen daar ook tekeningen en andere prenten bij Zijn verzameling is nooit tentoongesteld. Daar leent de expositieruimte in het Streekmuseum zich niet voor. Het prentenboek maakt de collectie voor het eerst toegankelijk. Met zijn boek levert Jan Anderson niet alleen een bijdrage aan de plaatselijke geschiedschrijving; hij schreef er meteen ook zijn eigen geschiedenis mee. Het Vlaardingen zoals het oprijst uit het prentenboek is het Vlaardingen zoals Anderson het heeft beleefd. Verscheidene afbeeldingen nemen ons mee naar plaatsen die een voorname rol hebben gespeeld in het leven van de samensteller. Het ENCK-pand (waar hij werkte), de magazijnen van drogisterijketen Cency (waarvan hij directeur was), zijn vroegere woonhuis aan de Arnold Hoogvlietstraat, het pakhuis aan de Willem Beukelszoonstraat waarin hij grote delen van zijn collectie bewaart en de boerderij aan de Kethelweg en het bijbehorende woonhuis, waar het museum is gevestigd en de directeur woont. Anderson geeft in het prentenboek een door persoonlijk interesses gestuurde indruk van Vlaardingen. Maar naar zijn mening over de stad blijft het gissen. Wat vindt hij eigenlijk van Vlaardingen? Wat, bijvoorbeeld, is zijn favoriete plek? De vraag lijkt hem te verrassen. „De

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2012 | | pagina 24