LAVEREIM TUSSEN ERFGOED
EN STADSVERNIEUWING. HET
HOE EN WAAROM VAN HET
BESCHERMD STADSGEZICHT
tekst: Jeroen ter Brugge foto's: Arie Wapenaar
Met de aanwijzing tot Beschermd Stadsgezicht van de gehele binnenstad en de
Oostwijk komt voor Vlaardingen waarschijnlijk een einde aan tal van discussies over de
waarde van stedenbouwkundige ensembles waarvan niet-Vlaardingers maar al te vaak
de schoonheid al zagen terwijl stedelingen aan alle fraais voorbij gingen.
HOE NU VERDER?
Musis 4
In Vlaardingen is iets bijzonders gebeurd. Vrijwel de
gehele oude stadskern en de 19e eeuwse Oostwijk is door
de rijksoverheid aangewezen als 'Beschermd Stadsgezicht'.
Dergelijke 'gezichten' zijn er in Nederland veel, zo'n
300, en daarmee heeft de stad zeker geen primeur, maar
dat de gemeente Vlaardingen zo constructief en zonder
verzet meewerkte aan de noodzakelijke procedure is
opmerkelijk. Een, zacht uitgedrukt, ongemakkelijke
relatie met het bebouwde erfgoed ging er aan vooraf. De
bij de overhandiging van het aanwijzingsbesluit dooi
de gemeente uitgedragen boodschap dat Vlaardingen het
beste voor heeft met het culturele erfgoed is daarmee in
schril contrast. Tel je zegeningen, maar wat betekent de
aanwijzing in historisch perspectief en wat betekent dit
voor de toekomst?
Het in de jaren 1990 door de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg (nu: Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed) uitgevoerde Monumenten Inventarisatie Project
(MIP) is de eerste stap geweest naar een uitgebreide
inhaalslag op het gebied van de bescherming van het
bebouwde erfgoed. Waren het met de Monumentenwet
uit de jaren 1960 vooral de traditionele gebouwen
uit de middeleeuwen en vroegmoderne tijd die als
rijksmonument werden aangewezen, nu waren vooral
de 19e en 20e eeuw aan de beurt. Dit was niet de
enige stijlbreuk. De theoretische benadering van de
monumentenzorg was omgeslagen van een min of
meer kunsthistorische waardering naar een die uitging
van context en ensembles. Hoewel er daarvoor ook al
beschermde gezichten waren, delen van dorpen of steden
waar een ruimtelijk beleid was afgedwongen
gericht op behoud van de monumentale waarden, lag
de nadruk vooral op individuele panden. Een tendens
ontstond in de cultuurhistorische waardering van een
gebouw de context steeds zwaarder te laten meetellen.
Dus ook de aan- of afwezigheid van ondersteunend
erfgoed in de omgeving, de betekenis binnen de
historische ontwikkeling van de plaats en zeker ook de
bouwhistorie van het object zelf wogen veel zwaarder
dan voorheen. Het MIP kende dan ook een gelaagdheid
in de waarderingssysthematiek. Vanuit de historische
geografie van een stad of dorp werd gekeken naar de
door eeuwen gegroeide infrastructuur en de fases binnen
de ruimtelijke ontwikkeling. Het bood de mogelijkheid
losse elementen een betekenis toe te kennen die uitsteeg
boven de individuele waarde. Deze representatieve
waarde gaf objecten een meerwaarde en maakte deze
tot dragers van het beschermingsbeleid. Het aantal
rijksmonumenten explodeerde, vooral ook in Vlaardingen.
Kende de stad voorheen nog geen dertig rijksmonumenten
(Schiedam een veelvoud daarvan) nu begon het eindelijk
een beetje mee te spelen. En met recht, want het MIP
had de voor de stadsbestuurders opvallende conclusie
dat juist Vlaardingen een vanuit landelijk perspectief
representatieve en goed bewaarde 19e en 20e eeuwse
opbouw kende. Een mooie mix van stadsuitbreiding
voor de volkshuisvesting, industriële complexen en
heldere stedenbouwkundige principes waarlangs de
stad was gegroeid. In het lelijke eendje bleek ineens een
mooie zwaan schuil te gaan. Het kostte in het stadhuis
wel wat moeite dit onder ogen te zien. Hoe ruimhartig
nu gekoketteerd wordt met het beschermde gezicht,
zo laconiek waren de dames en heren bestuurders en