■3
i
LAMO
'<fl
hH
musij» 7
hem de opdracht te geven voor alles na te denken over de
toekomst van het zichtbaar maken van de geschiedenis van
Schiedam. Wellicht kan de betrokkenheid van de leden van de
werkgroep worden bevorderd door de collectie online te zetten.
Ze is geregistreerd in Adlib en dus relatief makkelijk en snel op
het internet te zetten. Op die manier kan iedereen de collectie
bekijken. Deskundigen en onderzoekers voor hun onderzoek,
maar ook de Schiedamse burgers kunnen dan eindelijk zien
wat de collectie bevat.
Volgens het Stedelijk Museum is haast geboden met het
ontzamelen. Waarom wordt nergens duidelijk gemaakt, en het
is natuurlijk ook onzin. De collectie ligt al zo lang ongebruikt en
onbemind opgeslagen, dat er nog wel een paar jaar bij kunnen.
Overhaast ontzamelen van maar liefst 41% van welke 'verzame
ling stadsgeschiedenis' dan ook kan ertoe leiden dat in één
keer de geschiedenis van de verzameling en de historiografie
van de conservatoren en directeuren, die met kennis van en
liefde voor de stad de collectie vormden, nooit meer gerecon
strueerd kunnen worden. Het Stedelijk Museum zou met over
haast ontzamelen blijk geven van een minimaal historisch be
sef. Pas als 90% van de collectie geregistreerd is, kan ze vanuit
de kennis van wat in huis is, vergeleken worden met het DNA
van Schiedam. Pas dan wordt zichtbaar of objecten een duide
lijke relatie hebben met bijvoorbeeld de bekendste stadsheilige
Liduïna, en zo ja of het gaat om votiefgeschenken of Liduïna-
beeldjes. Pas dan is duidelijk wat in de collectie is terug te
vinden over de havenarbeiders, zoals klinknagels, werkpakken
of gereedschap, en wat over het drankmisbruik of de vereni
gingen die de alcohol bestreden. Pas dan zou ook wel eens
kunnen blijken dat objecten die nu de 'dodelijke' status MU-
SIP4 hebben gekregen, onmisbaar kunnen zijn voor het zicht
baar maken van de sociale geschiedenis van Schiedam, en zou
het aantal van 4.797 MUSIP4 objecten wel eens drastisch kun
nen dalen. Pas dan wordt duidelijk wat binnen de historische
collectie de kerncollecties zijn en waar de hiaten zitten. Inder
daad, pas dan is het moment aangebroken om een goed plan
te maken voor het ontzamelen.
Het Stedelijk Museum moet zijn eigen ontstaansgeschiede
nis erkennen en respecteren. Daarvoor biedt een aanpak van
het ontzamelen, die niet alleen procedureel maar ook inhoude
lijk zorgvuldig is een mooie gelegenheid.
Stijlkamer
ingericht in de
bovenzaal van
de rechtervleugel
in het Stedelijk
Museum.
Ontzamelen ligt gevoelig. Het gemeen
tebestuur van Rotterdam kan daar
over meepraten, na daar een paar
keer niet al te zachtzinnig mee geconfron
teerd te zijn. Het voornemen in 1999 om
Rothko's Grey, Orange on Maroon 60/8, be
horend tot de collectie van Museum Boymans
Van Beuningen maar eigendom van de ge
meente, te verkopen, leidde tot de nodige
commotie. Was de verkoop ingegeven om
tekorten voortkomend uit een verbouwing te
dekken of was het werkelijk bedoeld om het
aankoopbudget massa te geven? En waarom
paste het schilderij opeens niet meer in de
collectie? De meer recente wens van het
Wereldmuseum zich te concentreren op
Oost-Azië en Oceanië en financieel onafhan
kelijk te worden van de gemeentelijke subsi
die bracht directeur Stanley Bremer ertoe
plannen voor het te gelde maken van de
Afrika- en Amerikacollectie voor te bereiden.
Verontwaardiging vanuit de etnografische
musea en vooral van de kant van schenkers
van objecten was zijn en het gemeentelijk
deel. Verkoop van collectie ten faveure van
de museumexploitatie bleek geen optie.
De gemeente Rotterdam formuleerde naar
aanleiding van deze voorvallen een zeer
onlangs vastgesteld ontzamelbeleid. Verkoop
voor exploitatie is uitgesloten en de schen
kers of hun erfgenamen moeten nadrukkelijk
gekend worden bij ontzamelvoorstellen. Het
Rotterdamse ontzamelbeleid is in grote lijnen
ontleend aan de Leidraad voor het Afstoten
Museale Objecten (LAMO, 2006) van de
Nederlandse Museum Vereniging (NMV).
Hierin is onder meer bepaald dat alleen in
houdelijke redenen ten grondslag mogen lig
gen aan het afstoten. Alleen als objecten niet
in het collectiebeleidsplan passen, komen
deze hiervoor in aanmerking. Versterking van
de staande collectie is het beoogde effect.
Tevens moeten alle vormen van zorgvuldig
heid betracht worden: is het museum werke
lijk eigenaar of betreft het bijvoorbeeld een
bruikleen? Het herkomstonderzoek maakt
daar mede onderdeel van uit en dat kan bij
oude collecties nogal eens een probleem
zijn, vanwege gebrekkige verslaglegging.
Daarnaast mag de opbrengst van verkoop
(bij voorkeur aan een zustermuseum) alleen
besteed worden aan de instandhouding van
de collectie of verwerving van nieuwe aan
winsten. De NMV werkt momenteel aan een
herziening van de bestaande LAMO. Geheid
dat hierbij, in navolging van het Rotterdamse
beleid, de morele verplichting richting schen
kers een prominentere rol gaat krijgen.
JtB