dMÉttfltte Jeri^htm. yen, wordt gestraft met eene boete van vijf tig tot vierhonderd gulden. Bovendien kan den overtreder, bij ver oordeeling, door Ons het recht op toegela ten afwijkingen van bepalingen der wetten worden ontzegd. Uit de Memorie van Toelichting blijkt o a. het volgende Het wetsontwerp heeft drieërlei doel, te weten i°, wijziging van het bij de wet van ao Juni 1862 (Staatsblad n°. 62) bepaalde mi nimum van den trek voor de gewone graan- branderijen 20. herziening der regeling van de kortingen voor verlies bij het bewerken van gedis tilleerd 3°. machtiging om, bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, in het belang van den handel of de nijverheid in sommige op zichten af te wijken van de wettelijke bepa lingen nopens den accijns. r°. Minimum van den trek. Bij inzage van de tabel in artikel 58 trekt al dadelijk de aandacht, dat de voor de branderijen der iste klasse (de gewo ne graanbranderijen) het minimum van den trek per kilogram meel hooger dat per hectoliter beslag daarentegen lager is dan voor de overige. De reden van dit onderscheid is, dat in de gewone branderijen, die licht beslag bezigen (vergelijk «rt. 6 der wet), wel is waar het meel beter afgewerkt en dus betrekkelijk méér alcohol verkregen wordt, maar daarentegen ook meer beslag- ruimte noodig is. Het ligt in den aard der zaak, dat deze branderijen een scherper toe zicht vorderen dan die, waarin met zwaar beslag gewerkt wordt, en dus voor het hei melijk bijstorten van meel veel minder gevaar bestaat. Vandaar dat de wet aan de ambte naren het recht geeft, in de branderijen der eerste klasse het beslag proefsgewijs af te stoken. En wanneer daarbij meer gedistil leerd wordt verkregen dan in verhouding van den aangegeven trek en het verschil eene bepaalde speling overtreft, wordt de brander met geldboete en verhooging van den aanslag gestraft (art. 66, 67, 68 en 133, .19.) Sedert eenigen tijd wordt echter door de branders, die met licht beslag werken, ge klaagd, dat het wettelijk minimum van den trek per kilogram meel zoo hoog is, dat alleen bij gebruik van rogge en gerst van zeer goede kwaliteit zekerheid bestaat dat dit minimum zal worden bereikt, terwijl, bij het gebruik van mindere soorten dier granen, telkens gevaar bestaat, dat de productie be neden den aanslag voor den accijns zal blijven. De goede soorten van rogge en gerst, bepaaldelijk die uit het noorden van Rusland, welke tot voor eenige jaren bijna uitsluitend door de branders werden gebruikt, zijn niet meer zoo overvloedig te verkrijgen als vroe ger, ook ten gevolge van de uitbreiding der fabricage van gedistilleerd en bier in dat Rijk. Bovendien wordt de brander in den laatsten tijd ook door de lage moutwijnprij- zen genoopt om graan van mindere kwaliteit te gebruiken, wil hij niet met schade werken. Op grond van een en ander verzochten in October jl. branders te Schiedam, Rotterdam, Delftshaven en Delft den Minister onder an deren, het wettelijk minimum van den trek met 5 centiliter per kilogram meel te ver lagen. In dezelfde maand ontving de Tweede Kamer der Staten-Generaal een adres van de Kamer van hoophandel en fabrieken te Schiedam, waarbij werd aangedrongen op afschaffing, althans verlaging van dat mini mum. Bij de beraadslagingen in die Kamer over het wetsontwerp tot tijdelijke verhooging van den accijns op het gedistilleerd (zitting van 17 Dec. jl.) werd laatstgenoemd adres ter sprake gebracht en verlaging van het minimum van den trek aanbevolen. Het on derzoek door den Minister omtrent dit punt ingesteld, was destijds nog niet afgeloopen, zoodat hij zich toen niet stellig over de zaak kon uitlaten. Sedert is hij echter tot de over tuiging gekomen, dat de bezwaren, door de branders tegen het wettelijk minimum van den trek ingebracht, niet ongegrond zijn. Geheele opheffing van het minimum van den trek kan echter, naar het gevoelen van den Minister, niet in aanmerking komen, omdat daardoor een bedenkelijke greep zou worden gedaan in de middelen van contröle tpr verzekering van den aceijns. Bovendien hebben, zooals reeds is opgemerkt, de be langhebbende branders zeiven alleen verla ging van den trek per kilogram meel met 5 centiliter gedistilleerd gevraagd. Uit het in gestelde onderzoek is gebleken, dat zoodanige verlaging zonder gevaar voor de schatkist mogelijk is, wanneer die gepaard gnat met enkele bepalingen in het belang van het toezicht (vergelijk de art. 2 en 3 van het wetsontwerp 2°. Korting voor verlies bij het bewerken van gedistilleerd. Deze korting is geregeld bij art. 104 der meergenoemde wet van 20 Juni 1862 en art. 3 der wet van 7 Juli 1865 (Staatsblad n°, 80.) Sedert dien zijn echter de werkzaamheden in de distilleerderijen in verschillende opzichten belangrijk gewijzigd, zooodat de aangehaalde bepalingen niet meer in overeenstemming zijn met den thans be- staanden toestand. De verwerking van buitenlandsch gedistil leerd in distilleerderijen dagteekent mede van lateren tijd, waaraan schijnt te moeten wor den toegeschreven, dat dit gedistilleerd van de evengenoemde korting is uitgesloten. Het gemis van korting in de bedoelde gevallen veroorzaak*, dat de distillateurs, die het ge distilleerd bewerken, steeds gevaar loopen dat bij aanpeil hunner fabriek, krachtens artt. 118 der wet van 20 Juni 1862, ondermaat wordt bevonden, waarvoor dan volgens art. 103 de accijns verschuldigd is. Dit bezwaar klemt natuurlijk te meer na de verhooging, welke de accijns sedert r865 heeft onder gaan. Bovendien zijn er in den laatsten tijd ver schillende distillateurs, die gedistilleerd aan nieuwe wijzen van bewerking onderwerpen, meer bijzonder aan langdurige filtreering. Hierbij is de gewone korting van D/s pet. niet toereikend, daar het verlies soms bijna even groot is als bij overhaling van moutwijn, waarvoor de wet eene korting van 4 pet. toekent. Met het oog op een en ander is het noodig de bestaande regeling der kortingen voor het bewerken van gedistilleerd te herzien. 3» Toelating van afwijking van de bepa lingen der wet. Bij art. 2 der wet van 4 December 1869 (Staatsblad no. 202) is aan het uitvoerend gezag de bevoegdheid gege ven, om, bij algemeenen maatregel van in wendig bestuur, bijzondere bepalingen vast te stellen voor de branderijen der eerste soort, vijfde klasse, zegge de graanbrande rijen, waarin het meel niet beslagen en het beslag niet afgekoeld wordt in de bakken waarin het moet gisten, maar waarin voor een en ander afzonderlijke werktuigen worden gebruikt. De Memorie omschrijft de verdere Depa- lingen omtrent dit punt en zegt dat voor de talrijke oud-Hollandsche branderijen derge lijke regeling onuitvoerbaar zou zijn. Er bestaat, naar het voorkomt, geene reden waarom die branders zouden genoodzaakt worden de verschillende bepalingen der wet van 20 Juni 1862 (Staatsblad no. 62) nopens den inslag en de verantwoording van het meel na te komen, terwijl gelegenheid aan wezig is om op veel eenvoudiger wijs den accijns van het gestookt gedistilleerd te ver zekeren. Doch vooreerst schijnt het raadzaam, de ondervinding omtrent de werking der hier toe gevorderde nieuwe voorschriften uit spraak te laten doen, alvorens die definitief in het samenstel der wettelijke bepalingen op te nemen. En ten andere is het wensche- lijk, zoowel in het hier bedoelde opzicht als op andere punten, waarop de wijze van wer ken in de accijnsplichtige fabrieken veran dering kan ondergaan, gelijken tred met de nijverheid te kunnen houden, zonder telkens, voor zeer ondergeschikte bijzonderheden, de tusschenkomst des wetgevers te moeten in roepen. Daarom wordt voorgesteld, den Ko ning de bevoegdheid te geven om voor dergelijke gevallen, bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, afwijking van de wet telijke bepalingen toe te staan (artt. 69 van het wetsontwerp. Daarna worden de artikelen zelve nog kortelijk toegelicht. Rotterdamsche Tramwegmaat- HCliappij. Gisterenmiddag werd in het Notarishuis de jaarlijksche algemeene vergadering gehouden der Rotterdamsche Tramwegmaatschappij. Tegenwoordig warén 17 aandeelhouders, ver tegenwoordigende 69 stemmen. Tot leden der commissie belast met het nazien der notulen werden benoemd de heeren G Vink, van Erpecum en Droogleever Fortuijn, tevens vormden die heeren het stembureau. Namens de commissie belast met het nazien der rekening, bracht de heer Droogleever For tuijn rapport uit. De rekening met de bij- behoorende bescheiden waren in uitstekende orde bevonden. Aangaande het in druk ver schenen jaarverslag over 1885 had geen der aandeelhouders iets in het midden te bren gen. Hierop werd overgegaan tot de benoeming van een commissaris. De heer mr. J. Knot tenbelt werd als zoodanig met algemeene stemmen op 2 na herkozen, welke benoe ming door dien heer aanvaard werd. Tot lid der commissie, belast met het nazien der rekening werd de heer Beneditty herkozen met 4Ó stemmen, terwijl de heer Vink 21 stemmen kreeg. Tot plaatsvervangers van de leden dier commissie zijn benoemd de heeren C. H. Van Dam met 54, G. Vink met 63 en J. W. Van Vleuten met 62 stem men. Thans was aan de orde een voorstel van het bestuur om over te gaan tot den aan koop en de exploitatie van den paarden tram te Leiden. De directeur zeide dat de Leidsche paardentramweg het eigendom was van een Engelsche maatschappij, die in liquidatie is. De directie is in de gelegen heid geweest onderhandelingen over de over name te doen; die onderhandelingen zijn reeds ver gevorderd, doch volgens de sta tuten is de toestemming der vergadering tot dezen koop noodzakelijk De directeur deelde mede dat de aankoop uit eigen fondsen kan geschieden en geen vermeerdering van ka pitaal noodzakelijk is. Het bestuur hoopte dat de vergadering zou vertrouwen, dat het niet zulk een voorstel zou doen, wanneer geen financieele voordeelen vooruit gezien werden. Bij acclamatie werd dit voorstel aangenomen. Op eene vraag van den heer Erpecum deelde de directeur mede, dat terwijl de onderhande lingen nog loopende zijn niet over den prijs in het publiek gesproken kon worden. Bij de rondvraag vroeg de heer van Erpecum of het bestuur de volgende 4 punten in over weging zou willen nemen, waartoe het bestuur zich bereid verklaarde, e. het tarief op het traject SchiedamRotterdam te verlagen, 2e. het tarief voor kinderen op dal zelfde traject, op de helft te brengen, 3e- het tarief op het traject Schiedam Rotterdam niet hooger te doen zijn dan op het traject Delftshaven- Rotterdam en 4e.de lijn Delltshaven aan te slui ten met de lijn Park. De heer Knottenbelt had een grief tegen den directeur, deze heeft na melijk het woord uitnemend, zooals de com missarissen zijn beheer noemden, aan het slot van het verslag weggelaten. Het was echter de bedoeling van commissarissen wel degelijk zijn wijze van bestuur uitnemend te noemen Door applaus stemde de vergade ring hiermede in. Daarna niets meer aan de orde zijnde, werd de vergadering gesloten. (R. Awsbl.) Voor eenige dagen is te Brantgum bij Dok- kum door een arbeider in door hem vervoerde terpaarde gevonden een gouden voorwerp ter groote van een rijksdaalder. Op de eene zijde staat het afbeeldsel van een man, houdende in de eene hand een degen, in de andere een krnis. Aan de andere zijde staat een inschrift, wellicht ook een jaartal, beide echter voor oningewijden niet te ontcijferen. Op het ijs eener poldersloot te Tienhoven bij Ameide heeft men een zieltogenden ooievaar gevonden. Het dier werd zeer zorgvuldig ver pleegd, doch is niettemin spoedig daarna be zweken. Hij was geheel Vermagerd en blijk baar door koude en gebrek in dien ongeluk- kigen toestand geraakt. Wie weet hoevele zijner Btamgenooten in dit strenge voorjaar een gelijk lot heeft getroffen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1886 | | pagina 6