êMCïtjgde
(Slot volgt.)
tilleerd hij Idenkt te zullen verkrijgen (den
zoogenaamden trek). Bij dit laatste mag hij
echter niet afdalen beneden de bij art. 58
bepaalde minima per kilogram meel en per
hectoliter beslag.
Bij inzage van de tabel in dat artikel, trekt
al dadelijk de aandacht, dat voor de brande
rijen der Iets klasse (de gewone graanbrau-
derijen) het minimam van den trek per kilo
gram meel hooger, dat per hectoliter beslag
daarentegen lager is dan voor de overige. De
reden van dit onderscheid is, dat in de gewone
branderijen, die licht beslag bezigen (vergelijk
art. 6 der wet), wel is waar het meel beter
afgewerkt eu das betrekkelijk méér alcohol
verkregen wordt, maar daarentegen ook meer
beslagrnimte noodig is. Het ligt in den aard
der zaak dat deze branderijen een scherper
toezicht vorderen dan die, waarin met zwaar
beslag gewerkt wordt en dns voor het hei
melijk bijstorten van meel veel minder gevaar
bestaat. Vandaar dat de wet, aan ambtenaren
het recht geeft, in de branderijen der eerste
klasse het beslag proefsgewijs af te stoken.
En wanneer daarbij meer gedistilleerd wordt
verkregen dan in verhouding van den aan
gegeven trek en het verschil eene bepaalde
speling overtreft, wordt de brander met geld
boete en verhooging van den aanslag gestraft
(artt. 66, 67, 68 en 133, 19).
Sedert eenlgen tijd wordt echter door de
branders, die met licht beslag werken, ge
klaagd, dat het wettelijk minimam van dea
trek per kilogram meel zóó hoog is, dat alleen
bij gebruik van rogge en gerst van zeer goede
qnaliteit zekerheid bestaat dat dit minimam
zal worden bereikt, terwijl, bij het gebruik
vau mindere soorten dier granen, telkens ge
vaar bestaat, dat de productie beneden den
aanslag voor den accijns zal blijven. De goede
soorten van rogge en gerst, bepaaldelijk die
uit het noorden van Rusland, welke tot voor
eenige jaren bijna uitsluitend door de branders
werden gebruikt, zijn niet meer zoo over vloe-
dig te verkrijgen als vroeger, ook ten gevolge
van de uitbreiding der fabricage van gedis
tilleerd en bier in dat Rijk. Bovendien wordt
de brander in den laatsten tijd ook door de
lage montwijnprijzen genoopt om graan van
mindere qnaliteit te gebruiken, wil hij niet
met schade werken. Op grond van een en
ander verzochten in October jl. branders ts
Schiedam, Rotterdam, Delfshaven en Delft den
ondergeteekende, onder anderen, het wettelijk
minimam van den trek met 5 centiliter per
kilogram meel te verlagen. In dezelfde maand
outving de Tweede Kamer der Statc-n Gene
raal een adres van de kamer van koophandel
en fabrieken te Schiedam, waarbij werd aan
gedrongen op afschaffing, althans verlaging
van dat minimum. Bij de beraadslagingen in
die Kamer over bet wetsontwerp tot tijdelijke
verhooging van den accijns op het gedistil
leerd (zitting van 17 December jl.) werd
laatstgenoemd adros ter sprake gebracht en
verlaging van net minimum van den trek
aanbevolen. Het onderzoek door den onder-
geteekende omtrent dit punt ingesteld, was
destijds nog niet afgeloopen, zoodat hij zich
toen niet stellig over de zaak kon uitlaten.
Sedert is hij echter tot de overtuiging geko
men, dat de bezwaren, door de branders tegen
het wettelijk minimam van den trek inge
bracht, niet ongegrond zijn.
Geheele opheffing vaa het minimum van den
trek kan echter, naar het gevoelen van den
ondergeteekende, niet in aanmerking komen,
omdat daardoor een bedenkelijke greep zou
worden gedaan in de middelen van contróle
ter verzekering van den accijns. Bovendien
hebben, zooals reeds is opgemerkt, de belang
hebbende branders zeiven alleen verlaging
van den trek per kilogram meel met 5 cen
tiliter gedistilleerd gevraagd. Uit het inge
stelde onderzoek is gebleken, dat zoodanige
verlaging zonder gevaar voor de schatkist
mogelijk is, wanneer die gepaard gaat met
enkele bepalingen in het belang van het toe
zicht (vergeljjk de art. 2 en 3 van het wets
ontwerp).
2o. Kcrting voor verlies bij het bewerken
van gedistilleerd. Deze korting is geregeld bij
art. 104 der meergenoemde wet van 20 Juni
1862 en art. 3 der wet van 7 Jnli 1865
(Stbl. no. 80). Sedert dien zjjn echter de
werkzaamheden in de distilleerderijen in ver
schillende opzichten belangrijk gewijzigd, zoo-
dat de aangehaalde bepalingen niet meer in
^overeenstemming zijn met den thans bestaan-
den toestand. Zoo werd destijds door distil
lateurs slechts zelden gedistilleerd van hoog
gehalte (spiritus) ingeslagen, om dit, na ver
snijding, opnieuw te bewerken. In den laatsten
tijd geschiedt dit menigmaal, en de wet staat
daarvoor geenerlei korting toe, ofschoon het
voor de hand ligt, dat op het gedistilleerd,
vluchtiger nog dan de gewone moutwijn, waar
voor de distillateurs l1/* pet. korting genieten,
onvermijdelijk verlies wordt geleden.
De verwerking van bnitenlandsch gedis
tilleerd in distilleerderijen dagteekent mede
eerst van lateren tijd, waaraan schijnt te moe
ten worden toegeschreven, dat dit gedistilleerd
van de ovengenoemde korting is uitgesloten.
Het gemis van korting in de bedoelde geval
len veroorzaakt dat de distillateurs, die het
gedistilleerd bewerken, steeds gevaar loo-
pen dat bij aanpeil hunner fabriek, krachtens
art. 118 der wet van 20 Jnni 1862, onder
maat wordt bevonden, waarvoor dan volgens
art. 105 de accijns verschuldigd is. Dit bezwaar
klemt natuurlijk temeer na de verhooging,
welke de accijns sedert 1865 heeft onder
gaan.
Bovendien zijn er in den laatsten tijd ver
scheidene distillateurs, die gedistilleerd aan
nieuwe wijzen van bewerking onderwerpen,
meer bijzonder aan langdurige iiltreering.
Hierbij is de gewone korting van D/g pot.
niet toereikend, daar het verlies som3 bijna
even groot is als bij overhaling van mout
wijn, waarvoor de wet eene korting van 4
pet. toekent.
Met het oog op een en ander is het noodig
de bestaande regeling der kortingen voor het
bewerken van gecbstilleerd te herzien.
Omtrent verdere bijzonderheden wordt ver
wezen naar art. 4 van het wetsontwerp en
de toelichting daarvan.
3o. loelating van afwijking van de be
palingen der wet. Bij are. 2 der wet van 4
December 1869 (Stbl. no. 202) is aan het
uitvoerend gezag de bevoegdheid gegaven om,
bij algemeenen maatregel van inwendig be
stuur, bijzondere bepalingen vast te stellen
voor de branderijen der eerste soort, vijfde
klasse, zegge de graanbranderijen, waarin het
meel niet beslagen en het beslag niet afge
koeld wordt in de bakken, waarin het moet
gisten maar waarin voor een en ander af
zonderlijke werktuigen worden gebruikt.
Bij het krachtens die wetsbepaling uitge
vaardigd Koninklijk besluit van 24 November
1871 (Stbl. no. 126), is voor die brandergen
bepaald, dat het voortbrengsel der rnwstoking
moet worden verzameld in een bak, die door
de ambtenaren kan worden afgesloten, en die
derwijze met de werktuigen voor het ruw-
stoken verbonden is, dat bot gedistilleerd,
't welk nit de grondstof gestookt wordt, ner
gens anders kan terechtkomen. Eenmaal per
dag of in een langer tijdvak worlt de bak
ontsloten, de hoeveelheid en de sterkte van
het daarin voorhanden gedistilleerd opgeno
men en de bak na lediging weder gesloteD.
Is de hoeveelheid gedistilleerd gedurende den
loop eener aangifte tot stoken verkregen,
grooter dan de noeveelheid, bij die aangifte
opgegeven, dan wordt de brander bovendien
voor het meerdere gedebiteerd (artt. 913
van het besluit). Wanneer de werktuigen voor
het ruwstoken en de vargaderbak naar den
eisch zjjn ingericht, geeft deze regeling reeds
op zichzelve meer waarborg tegen het heime
lijk aan den aanslag onttrekken van gedis
tilleerd dan de gewone bepalingen (verg. on
der anderen het lilde hoofdstuk en de artt.
66, 67 en 68 der wet van 20 Juni 1862).
Die waarborg kan bovendien nog versterkt
worden door den brander de verplichting op
te leggen om tusschen het werktuig voor het
ruwstoken en den vergaderbak een meter te
plaatsen, welke de hoeveelheid en de sterkte
van het naar dien bak gevloeide gedistilleerd
aangeeft. Dergelijke meters van zeer groote
nauwkeurigheid vindt men reeds in de Neder-
landsche gist- en spiritusfabriek te Delft tot
controle van de werklieden.
Dat mensohentrouw soms door dierentrouw
overtroffen wordt, blijkt uit het volgende.
Een paar jaren geleden werd door een be
woner der Nieuweweg bij Breda een jonge
kraai gevonden en opgekweekt, maar daavai
weder in vrijheid gelatenhet volgende jaar
kwam de kraai met kroost terug, maar ver
koos den hoogen stadstoren tot verblijf, en
nu komt iederen middag de vogel vau zijn
verheven woonplaats naar zijn opvoedster om
door haar gestreeld te worden en van haar
een stak brood naar zijn nest mede te nemen.
j jDen 27 Maart is in het raadhnis te Ander-
nach het huwelijk voltrokken tusschen een
Dnitsehe jonge dame en een Japannees, dr.
Wilhelm Najo Josi Nagai, professor in de
scheikunde aan de universiteit te Tokio. Het
huwelijksfeest werd door dertig Japanneezen
bijgewoond en de bruidegom had eene reis
van zes weken nit Japan ondernomen, om zijn
bruid uit Europa te halen.
Uit Parijs schrijft men aan de Triest Ztg.:
De secretaris van den bekenden oogarts Her
tog Karei Theodor van Beijeren hai uit naam
zijns meesters bij Pasteur schriftelijk aanga»
vraagd, wanneer het voor den Hertog en zijn
adsistent de geschiktste tijd zou zijn om de
inentingsproeven van Pasteur te komen bij
wonen. Het antwoord luidde, dat de komst
van den Prins zeer welkom zou zijn en dat
Z. K. H. zelf den tijd maar zou bepalen. Aan
het slot van dit heusche antwoord werd de
naam van den adsistent gevraagd, ter wille
van de volledigheid der bezoekslijst. Het
antwoord van den Hertog luidde»Ik kom
maar Parijs, zoodra eenige ernstige ooglijders,
die ik onder behandeling heb, een korte afwe
zigheid toelaten. Mijn adsistent is mijn vrouw,
die zich met volledige toewijding van die
taak kwijt en mij bij elke operatie uitmuntend
ter zijde staat".
Gravin Erbacb, zuster van den vorst van
Bulgarije en van prins Hendrik Van Batten-
berg, die in de herfst van 1884 aan haar
broeder te Sofia een bezoek heeft gebracht,
heeft een klein boekje uitgegeven, getiteld
„Mijn reis in Bulgarije." Dit boekje is gezet
en gedrukt door den prins en de prinsesLodewijk
Van Battenberg, zonder dat iemand hen ge
holpen heeft. Het boekje is niet in dea
handel.
De Fransche luitenant Palfa is op zijn reis
van Algiers naar Tombnktn bij Insalah ver
moord. De officier heeft de dwaasheid begaan
door de Sahara alleen te willen reizen en had
slechts twee Arabieren als bedienden medege
nomen. Deze hebben hem bij Insalah, in het
land der Tuaregs omgebracht, alleen met het
doel om hem te berooven.
De gele koorts breidt zich epidemisch over
Brazilië uit en bedreigt ook de Europeesche
bezittingen in Zuid-Amerika. In de eerste
helft van Februari t edrceg het aantal sterf
gevallen aan die ziekte te Rio de Janeiro
108. Quarantaine-maatregelen worden aan de
grenzen toegepast. Ook in Suriname is men
op tegenweer bedacht.
Men berekent, dat in Europa 300.000 blin
den zijn. De statistiek geeft één blinde op
1000 inwoners aan, doch deze verhouding
wordt belangrijk grooter, wanneer men hen
er bij rekent, die ernstige oogziekten hebben.
Er zijn meer mannelijke dan vrouwelijke
blinden.
De drie vrouwenbeelden, die onlangs te
Athene in de nabijheid van het Erechthenm
ontdekt werden, stellen vermoedelijk Agiauras,
Erse en Pandrosus roor, de dochters van
l