BIJVOEGSEL De prijs voor goed gedrag. behoorende bij de van 4 en 5 APRIL 1886. Nadere bepalingen omtrent den accijns op het gedistilleerd. II. {Slot.) Voor de talrijke ond-Hollandsche brande rijen zou dergelijke regeling onuitvoerbaar zijn. Men gebruikt daar niet, zooals in de brandergen der eerste soort, vijlde klasse, stoomwerktuigen, die dadelijk uit de grond stof gedistilleerd van hoog gehalte leveren, maar nog steeds gewone ouderwetsche ruw- ketels, die met vuur gestookt worden en eea slap gedistilleerd (ruwnat) leveren, dat ver volgens door herhaalde overhaling op mout wijn-sterkte wordt gebracht. Bovendien zou in de meeste der laatstgenoemde branderijen de ruimte ontbreken om een goed ingerichten vergaderbak, in behoorlijke verbinding met den ruwketel te plaatsen. Er zijn echter in de laatste jaren verschillende groote graan- branderijen opgericht met samengestelde werk tuigen voor het ruwstoken (zie artt. 44 der wet van 20 Jnni 1862) en waarin de boven bedoelde regeling evengoed is toe te passen als in de branderijen der eerste soort, vijfde klasse. Er beslaat, naar het voorkomt, geene reden waarom die branders zouden genood zaakt worden de verschillende bepalingen der wet van 20 Juni 1862 (Stbl. no. 62) nopens den inslag en de verantwoording van het meel na te komen, terwijl gelegenheid aanwezig is om op veel eenvoudiger wijs den accijns van het gestookt gedistilleerd te verzekeren. Doch vooreerst schijnt het raadzaam, de ondervin ding omtrent de werking der hiertoe gevor derde nieuwe voorschriften uitspraak te laten doen, alvorens die definitief in het samenstel dér wettelijke bepalingen op te nemen. En ten andere is het wenschelijk, zoowel in het hier bedoelde opzicht als op andere punten, waarop de wijze van werken in de accijns- plichtige fabrieken verandering kan ondergaan, gelijken tred met de nijverheid te kunnen houden, zonder telkens, Wellicht voor zeer ondergescaikte bijzonderheden, de tusschen- komst des wetgevers te moeten inroepen. Daarom wordt voorgesteld, den Koning de bevoegdheid te geven, om voor dergelijke ge vallen, bij algemeene maatregel van inwendig bestuur, afwgking van de wettelijke bepalin gen toe te staan (artt. 69 van het wets ontwerp). Behalve bij de reeds genoemde wet van 4 December 1869 (Stbl. no. 202, betref fende de brandergen der eerste soort, vijfde klasse, is gelijksoortige bevoegdheid, en zelfs in ruimer mate, onder anderen reeds verleend bij art. 81 der wet van 20 Juni 1862 (Stbl. no. 62) ten opzichte van de branderijen, waarin andere grondstoffen gebruikt worden dan meel of aardappelen, bij artt. 55 der wet van 25 Juli 1871 (Stbl. no. 92) ten opzichte van de bierbrouwerijen en azijnmakerijen, bij art. 77 der wet van 7 Juli 1867 (Stbl. no. 69), aangevuld bij art. 5 der wet van 27 April 1884 (Stbl. no. 102), ten opzichte van de beetwortelsuils erf abrieken, bij art. 5 der wet van 25 Mei 1880 (Stbl. no. 93) ten op zichte van de kandgfabrieken, waarvoor het stelsel van exercice wordt gekozen, en einde lijk bij art. 1 der wet van 4 April 1870 (Stbl. no. 61), gewijzigd bij art. 1 der wet van 23 December 1879 (Stbl. no. 250), ten opzichte van alle formaliteiten voor den invoer, uit voer, doorvoer of vervoer van goederen, de nederlagen in het terrein van toezicht daar onder begrepen. Krachtens deze bepalingen is eene reeks van Koniuklijke besluiten uit gevaardigd, waardoor handel en nijverheid zeer zijn gebaat en wier onderwerp anders telkens de tasschenkomst des wetgevers zou gevorderd hebben. Art. 1. Bij het stoken met stoom wordt bet beslag meer nitgepnt en kan het bjj art. 58 der wet van 20 Juni 1862 bepaalde mini mum van den trek ook nit graan van min dere qualiteit zeer goed verkregen worden. Voor andere soorten Tan graan dan rogge en gerst, bij voorbeeld voor maïs, die nog al ge bruikt wordt, is dat minimum mede niet te hoog. Het minimum per hectoliter beslag is in dezelfde verhouding verlaagd als het minimum per kilogram meel. Art. 2. De hier voorgestelde beperkingen der bevoegdheid om het lagor minimum van den trek aan te geven, schijnen door de om standigheden gerechtvaardigd. Art. 3. De ondervinding heeft geleerd dit de bestaande spelingen vau 5 pet. en 71/2 pet. zeer ruim zijn. Voor de branders, die het lager minimum aaDgeven en op wie dus scher per moet worden toegezien, dienen die spe lingen beperkt te worden. Bij aangifte van den trek tot de minima, bepaald bij art. 58 der wet van 20 JuDi 1862, zullen die beperkingen natuurlijk niet gelden, daar alsdan van art. 1 dezer wet geen gebruik gemaakt wordt. Art. 4, 1, Ut. a, komt overeen met§l, lit a, van art. 104 der wet van 20 Juni 1862 (Stbl. no. 62) gewijzigd bij art. 3 der wet 7 Juli 1865 (Stbl. no. 80), met dit verschil alleen, dat bet woord moutwijn" is vervan gen door gedistilleerd." Moutwijn isvol gens het gewone spraakgebruik alléén het product der oud-Hollandsche branderijen, en er is geene reden om alleen daarvoor korting te verleenen en niet voor ander gedistilleerd, dat dikwijls veel onzuiverder is en meer be werking moet ondergaan. 1, Ut. b. Waarom de korting van 1V3 ten honderd niet meer zal worden beperkt tot binnenlandsch gedistilleerd, dat niet ster ker is dan 65 pet., maar ook genoten zal kunnen worden voor buitenlandsch gedistil leerd voor beide soorten, ongeacht de sterkte, is hiervoren onder 2o. reeds vermeld. De tweede zinsnede van dit onderdeel b strekt om te voorkomen dat gedistilleerd, in geslagen ter sterfte van minstens 85 pet., met het oog op de korting van 4 pet., later wordt aangewezen als gedistilleerd, dat in de distilleerderij tot die sterkte is gebracht. 1, Ut. c. Komt overeen met 1, lit. c, van art. 104 der wet van 20 Jnni 1862, be houdens eeaige afwijking, noodig door de wijziging der voorgaande bepalingen. 2. De laatste zinsnede is mede nieuw g. 2 van ovengenoemd art. 104). Wan neer het product der ruwstoking afgezonderd wordt gehouden van ander gedistilleerd, be staat er geene reden om daarvoor de korting aan den ontbieder te weigeren, uit vrees dat voor hetzelfde gedistilleerd de korting ook door den afleveraar genoten zou kunnen zijn. 3. Onderdeel 1 is hiervoren onder 2 reeds toegelicht. Onderdeel 2 stemt overeen met 3 van meergenoemd art. 104 der wet van 20 Juni 1862. Artt. 58. Deze artikelen schijnen, na het geen daaromtrent reeds onder 3 voorkomt, geene bijzonder toelichting te behoeven. Ten opzichte van art. 6 zij alleen opgemerkt dat het de bedoeling is, in het Koninklijk besluit de inrichting van de vergaderbakken, hunne verbinding met de werktuigen en het plaatsen van meters zooveel mogelijk in bijzonderhe den aan te geven. Art. 9. De voorgestelde boete komt over een met die, welke voor gelijksoortige over tredingen is bepaald bij ar. 135 der wet van 20 Juni 1862 (Stbl. no. 62) en art. 2 der wet van 4 April 1870 (Stbl. no. 61). Die be paling mag voldoende worden geacht, ook met het oog op de bevoegdheid om aan den overtreder de verdere toepassing der toe te stane afwijkingen te ontzeggen. (was get.) De Minister van Financiën, BLOEM. Wanneer men langs de Seine wandelt, wordt de aandacht al spoedig getrokken, vooral tus- schen de Bont Neuf en de Pont Royal, door de boeken-nitstallingen, die de kaaimuren, overal bedekken en waar de echte lief hebbers soms uren rondsnuffelen om de een of anderen lang gezochten schat in die einde- looze rijen van boeken, te ontdekken. Nu zocht ik onlanga in een van die bakken, waar allerlei werken verward dooreen lagen en wilde jnist verder gaan, toen mij in die chaos onder een paar lijvige deel en een klein erg versleten boekje in 'toog viel, bestoft en al de kenteekenen van verlatenheid en ellenc dragende, waarmede dezen hunne slachtoffer merken» Het moest er zeker al lang gelegen heb ben, want het was geheel naar achteren g< drongen en zeker niet in staat om de nieuws gierigheid op te wekken en zonder twijfe moede van op een kooper te wachten e zonder hoop op een betere toekomst, evenal al de overwonnenen van 't lot die door c levensstormen ergens in een vergeten hoe zijn neergeworpen, wachtte het arme boekj zwijgend het einde zijner ellende. Het ha echter niets afstootends integendeel zijn eei lijk en bescheiden voorkomen had zoo iets ik weet niet wat, dat sympathie verwekte. Gebeurt het niet dikwerf dat men eei bedelaar in lompen gebuid voo bijgaande, db u zijn hand toesteekt eensklaps, hetzij doo een beweging of een blik ja soms door ee nietige kleinigheid gelroffen wordt, die n aan doet als een geheimzinnig teeken van een lan leven van onverdiend lijden. Dit zijn van di it stinctmatige en onverklaarbare aandoenin gen, waaraan men zich zonder er de oorzaker van te zoeken, moet overgeven, want indier er in deze wereld iets edels kan genoemd worden, is het door medelijden bewogen tt zijn. Ik betaalde den koopman de vijf stuivers, die hij mij vroeg en nam het boekje medt met een onbepaald gevoel van voldoening, een gelukkigen koop gedaan te hebben. Ik had eene limitation de Jésus Christ," uitgegeven rue des Grands Augustius in 1810, gekocht. De band, die in zijn jeugd rood moet ge weest zijn, was met eenvoudige vergulde bloempjes versierd en in het midden bespeurde men nog een kruisje, waarvan het verguldsel versleten was. Verder had het geen orhamen- ten. Wat mij echter dadelijk trof was de glans van het leder, die de stof noch de regen had den kunnen uitwisschen als ook de zoo gere gelde versleten bladen met door het wrijven omgekrulde hoeken. Het leed geen twijfel, men had het gedurende vele jaren in de handen genomen, doorbladerd, gelezen en herlezen, bijna dagelijks, anders kon het niet in dien staat gekomen zijn. De arme verlatene, dien ik had opgenomen, had dus vroeger een onafscheidbare vriend gehad, doch moest hem verloren hebben, daar ik hem nu alleen vond, hij had dns lang met iemand intiem geleefd, was er de trouwe gezel, de vroome raadsman van geweestmen had hem lief gehad, dat zag men duidelijk en terwijl ik hem zoo goed mogelijk afveegde, gevoelde ik dat hij ook mij dierbaar zou worden. Hoe zullen wij dit verklaren Ik weet het niet. Misschien blijft onze ziel eenigszins in betrekking met de zaken, die ons toebehoor den. Misschien blijft er iets der gevoelens, die wij vcor een voorwerp koesterden aan- kleeven en het als een atmospheer omringen, het een zedelgke geur mededeelende, waarvan later de onverschillige voorbijganger, zonder zijn weten, de invloed ondeivindt. Ik was zonder twijfel die onverschillige geweest en het was de aandoening van een ander bart, die nu in het mijne doordrong. Het boekje openslaande, waaruit mij een geur van teederheid en godsvrucht opsteeg, las ik de volgende, met breede letters zoo als onze grootmoeders, die gewoon waren te gebruiken, geschreven woorden Eerste prijs voor goed gedrag toegekend aan Mejnfvrouw Suzanne T1819." Wellicht had ik mij wat moeite gevende de familienaam, hoewel zij bijna geheel was uitgewischt, knnnen ontcijferen, doch waarom een naam te noemen, die niet wenscht ge noemd te zijn. Indien ik haar al gekend heb, heeft zij mij niets meer geleerd. Onder deze regels, volgde een lange reeks datums met de zelfde hand geschreven en waar van de laatste, nauwelijks leesbaar, die van den 9 Mei 1877 was. Achter enkele dezer datums volgde bijzondere teekentjes, een kruisje, eenvoudige puntjes of streepjes. Weer anderen waren van doopnamen ver gezeld, die zich in grootere of kleinere tus- scbenruimten herhaalden. Het waren zeker de geboorte- en sterfdagen harer kinderen, die de arme Sazanne zoo in deze korte geheim zinnige beschrijving haars levens aanstipte. Doch wat vreugde en smarten verborgen

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1886 | | pagina 5