12e Jaarg. Zondag 24 en Maandag 25 Maart 1889, No, 8343.
Jt^Jtaiiier behoort een Bijvoert
VERSCHIJNT DAGELIJ KS.
Bureau: Boterstraat, E, 39.
«Lucifer", door een ooggetuige
beschreven.
Prijs van dit Blad:
Y 'Jl ®uiiiedam per 3 maanden 1.50
S!3co p_ post ^oor geheel Nederland 2.
°nd«rlqke Nommers0.05
Prlja der Advertentiön:
Van 16 regels/0.60
Elke gewone regel meer0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke
overeenkomsten aangegaan.
n,lV®8ens den Feestdag van MiKIl
^ObSCHAp zal d.t biad a s
ag met verschijuen.
'He zich. met 1 April
S' °P dit blad abonnee-
(len' ontvangen de tot dien
ntum nog te verschijnen
dnxnxer» gratis.
II (Slot.)
5 Maart 1889.
Ve °e'1 Lucifer gaat nog verdertrotsch en
»aaad .^etre0dt hij de granieten trappen
tel i ^roon' i*ng0 sleep van zijn man-
naar0 bem Ba' Btaa* daar a's 8ewe^e*
tich' te®eQ ^od en aaa 2Ön v°®ten soharen
zijn trawanten. Hoort hoe bij spreekt:
orst Belzebnb, getuig, en gjj, doorlachte
»L>PtUun' getaig 1 g,tuig vor8tBslial,
1 uit nood en dwang die last aanvaar*
daar dondert het wjjd en zijd als nit
®en mond:
«weren te gelijk bjj God en Lnoifer."
sidderen bij dit schouwspel 1 Men doet
g meer: wierook wordt den irotschen
8etefen/ M gec®erdnu komt hg van zijn
rin *kket",Tn W06Ste krÖg8Zang tnlt huiva-
o ^Wekkend m onze ooren ,Opl trekt op
Lnoifer i" enston1'' Zo(> trokken zij af met
engeltles en U° ,midden en de Jeied
gevoelvolle J- klSg*n ®n beziBg0n «P
QUroepende. UZü en gmoten afval, angstig
»u°or een'1^™? C'et te smoren
»Wat wil blijven ,van kooger handf
sStaatszncht zal ftnB 8t»nd?
>Hemel, aarde, «ee 5
Zullen staan rn lichten biBud
»Staatsiucht, eens door triomf
>Als gewettigd, zal verwoed
»God en alie macht bravet .'en
»Staat8znoht kent noch God nog bloed.
Gabriel komt weder te midden zijner lieve
lingen hij verhaalt den grooten Michaël
et vreeseljjk oproer van den trotachen Lnoi-
,er en roept den veldheer toe: »Waak op, in
barrenas 1
>Ge Godheid dagvaart u, eer 't oproer ons
▼«rass»,
»Betem met awen arm de woeste Behemotten
»En Leviathans, die dus godd'looa 't samen
rotten."
En op bevel van Michaël brengt Uriël dade
lijk het schild, den belm en de wapenen van
den hemelsohen held en weldra is hij geheel
en al nitgedosoht in schitterende wapenrus
ting. Hg zal den strijd voor God beginnen,
voor God, den Schepper van Lucifer en zijn
oproerige engelen. Wij werden ontvlamd op
dit gezicht, onze boezem kookte, en wij zonden
ons wei hebben willen scharen onder Gods
banier om den tronweloozen Morgenstar te
verpletteren voor eenwig en altijd. Wij zagen
in den geest den stoutmoedigen held, strijdend
te midden der vijandelijke drommen en het
was ons aller vurige wensch, dat Michaël zou
verwinnen.
Maar zie een nieuw tooneel Lucifer op
den troon. Daar zetelt hij, de heerbjjl in de
hand, den wnivenden helmbos op het trotsohe
hoofd, bet diamanten schild aan zijn arm.
Daar zetelt Lnoifer op den troon, waarvan hij
reeds verdiende afgeworpen te zijn en daar
rondom te kruipen en tot in het stof te knie
len. Hij zetelt daar, omringd van zijn gewa
pende machtbij rijst en spreekt en iedere
zin en ieder woord, 't is alles hoogmoed, wat
over zijn lippen komt. En bij het slot zjjner
hemeltergende woorden, roept hij uit:
»Zoo staaft den eed nog eens iénstemmig, dat
wij 't hooren.
»En zweert getrouwighoid aan onze Morgen
star."
En nogmaals dondert het door de gewelfde
zaln
»Wij zweren te gelijk bij God en Lnoifer."
Zou dan eindelijk die goddelooze strjjd een
aanvang nemen O wreede Lnoifer, helaas I
waartoe zgt gij gekomen! Maar neen 1 God zendt
n nog een vredebode om n tot gehoorzaamheid
te brengen; want zie, daar nadert Rafaël in
het zuivere witte kleed, met een olijftak in de
handou,emeekend,biddend schreiend. Hij nadert
meer en meer en nauwelijks heeft Lnoifer
dien heiligen engel bemerkt, of hij geeft een
gebiedenden wenk aan zijn trawanten om
heen te gaan. Ook zelf wil hij wegvluohten,
maar het was te laat, hg bezweek voor Rafaël.
Roerloos staat hij daar, hij hoort dat men hem
toeroept
„Och stedehouder, mond van 't godde
lijk gezag, wat heeft u buiten 't Bpoor van
uwen plicht gedreven
Zoudt gij den Schepper van uw glorie weder
streven?
Lichtvaardig weifelen en wankelen in uw
trouw.
Bat hoop ik nimmermeer. Helaas 1 ik zwijm
van rouw, en blijve, om uwen hals beklemd,
bestorven hangen."
Hoe smartelijk waren de woorden van Ra
faël, die als geperst waren uit een volgekropten
boezem Hoo diep doordrongen die woorden
ons hijgend hart 1 Wij schreiden van aandoe
ning en hingen aan zijn lippen. O Rafaël,
hoe meewarig klonk uw toon 1 En Lucifer
hij bleef besluiteloos. Gjj vielt op nwknieen,
pij bcodt hem uw vredetak aan en hg
ward wanhopig. Zie, zijn oogen fonkelen van
onheilspellend vuur, zijn taal is hopeloos, zijn
hooding dreigend. Daar hoort hij een bazuin
geschal, Apollion roept hem op ten strijd, en
nu partij kiezend tegen zijn beter geweten in,
schiet hij vol vnnr nit, de heerbijl zwaaiend
en in dolle woede rent hij weg. Rafaël vliegt
hem na, grgpt hem vast, Lnoifer rukt zich
los en Rafaël stond alleen. Wat gevoelden wjj
toen, wij weten het niet, maar het was een
gevoel, dat niet in woorden kan worden weer
gegeven. Niet waar? gij hadt den engel wel
om den hals willen vliegen, hem aan uw hart
met kracht en liefde drukken en hem zeggen:
Ziedaar dan ons :wjj willen God getrouw blij
ven. Gij klaagdet mede met Rafaël en gij
voegdet n bij de reien, dio hg opriep en uit-
noodigde om genade voor Lucifer af te smeeken.
En zie, daar kwamen weder die lieve
engelenkopjestreurend laten zij hun hoofd
ter cederhangen; achter ben volgt een ander
koor van hemelgeesten, die als bewakers zyn
over de kleenen. Hoort hun smeeken. Hoe
droevig, uiterst droevig is hun tooD, hoo
smeekend staren zg naar boven 1 Zie kramp
achtig drukken zij de handen samen en heffen
ze ten Hemel; en een der engelen zingt met
znivere en heldere stem, bedroefd en vol van
mededoogen, dat God zich over Lneifer moge
ontfermen. welke gevoelvolle woorden 1 Ons
hart dreigt te breken, un wij dien engel hooren
smeeken. Nu stemmen allen weder in en
bidden om genade. Zg doen den Hemel geweld
aan, zij vallen op hun knieën luid, luid bid
dend tot God, hun Heer. O hemelsoh oogen-
blik 1 Wat zoete heerlijkheid gaaft gij ons
toen 1 Ons hart was te vol. Wjj waren stom
van aandoening. Wjj konden onze begeestering
niet aan elkander uitdrukkenwy waren
verslagenhet was te vermakend.
En och, het mooht zoo niet wezen, dat
Lneifer zijn hoofd nog boog voor God, wel
werd onze bede vervnld, dat Michaël mocht
overwinnen, want zie, Rafaël roept nit in
bljjdschap en verrukking, dat Lucifer is over
wonnen. üiiël snelt Rafaël te gemoet; hoe
vreeseljjk is de veldtocht die hjj zoo meester
lijk hem verhaalt. Maar hoort: welk gez«Bg>
een zegezang
nieuwe schiedamsc
E„ a tdea zal*"
U7-.
fiiti b*"
ai PuQerön