13e Jaarg. Dinsdag 25 Februari 1890. No. 3619. VERSCHIJNT DAGELIJKS. Monument van 's Pausen Jubelfeest. Bureau: Boterstraat, E 39. Prijs van dit Blad: Voor Schiedam per 3 maanden ƒ1.50 Franco per post door geheel Nederland 2.00 Afzonderlijke Nommers0.05 Prijs der Advertentiën Van 16 regelsf 0.60 Elk gewone regel meer0.10 Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeenkomsten aangegaan. Bijdragen voor het stichten eener Woning niet Huiskapel voor de Pauselijke Internun- ciatuur bij het Nederlandsche Hof. Aan Z. H. Paus Leo XIII werd deze stichting door Neerland'sKatholieken eerbiedigst aangeboden als blijvend gedenkteeken aan het luisterrijke Gouden Priesterfeest van Z. II. in het jaar des Heils 1888. Ontvangen bij den Penningmeester te 's-Hage Door tusschenkomst van den heer P. W., lid van het Hoofdcomité te Rotterdam, f 175. ijn graanrechten nad.eelig' voor den werkman? II. In ons vorig artikel hebben wij doen zien, hoe de heer Veegens, die van den heer Die pen het bewijs vorderde dat de meerdere uitgave, welke de werkman jaarlijks zou te doen hebben als de broodspijs steeg naar de mate van het recht hetwelk op vreemde granen zou geheven worden, slechts een voor schot is waarvan de vergoeding niet kan uitblijven zelf tot tweemaal toe beweerd heeft, dat het loon van den werkmanstijgen zal, naar verhouding van die vermeerderde uitgaven wegens duurder brood. Het pleit werd den heer D. dus gemakkelijk gemaakt. Wel had de heer V. met die bewering wil len bewijzen, dat èn de nijverheid èn de landbouw de schade zouden moeten lijden van de invoering van graanrechten-heffing, maar het eene sluit het andere niet uit. Daar om schrijft de heerD. dan ook het argument is deugdelijk of niet; is het niet deugdelijk dan vervalt het beweren, dat beschermende graanrechten nadeeliq zijn voor landbouw en nijverheid is het daarentegen wel deugdelijk, dan krijgt de werkman zijne meerdere uit gaven ook vergoed door hooger loon, en het bewijs, hetwelk de heer V. van den heer Diepen vorderde, was dus geleverd. De heer D. wilde echter zoo gemakkelijk niet overwinnenhij wil zijn stelsel niet doen staan op een zoo zwakken grondslag als de theorie der levensmiddelen-grondstoffen, en nog te minder wil hij daarvan weten, nu zijn tegenstander die theorie beurtelings aan hangt of haar verloochent, al naar hetgeen hij wil bewijzen want hij gebruikt die theorie als hij bewijzen wil dat de »schade" der bescherming door de nijverheid zal gedragen Worden, en hij verwerpt haar, als hij te kennen geeft dat de loonsverhooging zal plaats hebben in verhouding tot de stijging der broodprijzen, en niet wegens het duurder worden van alle verbruiksartikelen, tenge volge van de bescherming der industrie. De heer D. wijdt alvorens het bewijs te gaan leveren dat de werkman niet beducht hoeft te zijn voor hoogere broodprijzen, die het gevolg zouden wezen van beschermende graanrechten, maar dat de stijging voor hem integendeel een voorbode van grootere wel vaart zou zijn, voordat hij daartoe overgaat, wijdt de heer D. eene korte beschouwing aan de theorie der loonen en wijst er al dadelijk op, dat er betreffende dit vraagstuk onder de staathuishoudkundigen een groot verschil van meening bestaat; dit verschil is zelfs zoo groot, dat waar de een beweert dat hoogere prijs van levensmiddelen tot hooger loon voert, anderen bijv. Cobden en De Biuyn Kops integendeel verklaren, dat dure levensmiddelen lage loonprijzen veroor zaken. Indien men de theorie aanneemt, zegt de heer D., welke de levensmiddelen wil beschouwd hebben als de grondstoffen welke door den werkman verteerd worden, zooals een paard zijn haver, of een stoom ketel den steenkool verteert om weer terusr te komen in de gedaanten van meer waarde hebbende diensten, zoodat het stijgen van den prijs der levensmiddelen evenals die van haver en steenkolen ten laste komt van den ondernemer, indien men deze theorie aan neemt en er Consequent op doorgaat, geraakt men in een vicieusen cirkel, waarin beurte lings hooge zoowel als lage loonen te voor schijn moeten komen. De heer D. verklaart dan ook dat diegenen op slechten bodem staan, die niet aannemen dat de diensten van den werkman geschat en beloond worden naar dezelfde wetten waarnaar de diensten van zijn patroon, van een advocaat, van een bankier enz. worden geregeld; daarbij komt alleen dit verschil voor, dat de een zijn toe komstige, de andere zijn tegenwoordige of vroegere diensten aanbiedt en ziet aangeno men de een enkel zijn eigen diensten, de ander zijne diensten met die van anderen vereenigd in ruiling brengt. De heer D. concludeert dan ook, dat het loon van den werkman zich niet regelt maar den prijs der levensmiddelen, zoomin als dit geschiedt met de belooning van den ondernemer of nijver heidsman maar het loon is wel afhankelijk van de mate waarin men de diensten van den werkman noodig heeft. Indien nu be scherming van landbouw of nijverheid voert tot grootere bedrijvigheid, als daardoor meer werk komt, het ruilverkeer tusschen land- genooten onderling grooter wordt, dan heeft men vanzelf de diensten der arbeiders ook meer noodig en verkrijgen de diensten hoo gere waarde, en zullen en kunnen zij ook beter worden betaald. Stijgt dus het loon der werklieden ingeval van bescherming, dan zal het hoogere loon niet afhankelijk zijn van, noch geëvenredigd aan de stijging der levensmiddelen, maar wel zal het afhankelijk zijn en in verhouding staan tot den grooteren bloei van de verschillende bedrijven; dus niet ten koste of ten nadeele van de ondernemingen wordt het loon verhoogd, maar de verhooging zal voortspruiten uit vermeerderden bloei en grootere bedrijvigheid van nijverheid en ver tier, zelfs als bewijs daarvan gelden. Ware het loon afhankelijk van den prijs der levens middelen, dan zou men o. a. moeten kunnen bewijzen, dat in vroegere jaren van mis gewas, van dure prijzen der levensmiddelen alzoo, de mingegoede of de werkman daar van niets te lijden had, omdat zijn loon altijd verhoogd werd, naarmate de prijzen der le vensmiddelen stegen. Maar het tegendeel is altijd waar geweestmen zou nooit ge hoord hebben, zegt de heer D., van de groote sterfte in Ierland ten gevolge van de aard appelziekte, als de loonen zich regelden of toen geregeld hadden, zelfs maar hadden kunnen regelen naar den prijs der levens middelen. Daarom wil de heer D. zijne be wering, dat de mingegoeden in hooger loon en ruimere verdiensten vergoeding, zelfs meer dan vergoeding zullen vinden voor den hoo- geren broodprijs welke van landbouwbescher- ming het gevolg zal zijn, niet op de stelling van den heer Veegens doen steunen. Wilde hij het doen, wilde hij die stelling als juist erkennen, dan was hij met zijn bewijs spoe dig gereed. Hij kon dan beweren, dat elke prijsverhooging van het graan of van de levensmiddelen ten laste van den werkgever komtwant klimt de graanprijs zooveel, dat elk arbeidersgezin jaarlijks f24 meer zou moeten uitgeven, dan ontvangt dat gezin ook I 24 meer door hooger loon. Voor den werk man, ten wiens behoeve men altijd zoo luid ruchtig aandringt op goedkoope levensmid delen, blijft het dus volkomen onverschillig, of het brood en de levensbehoeften dooreen- genomen duur zijn of goedkoop. Maar de heer D. verwerpt de stelling waaruit zulk een betoog als vanzelf zou volgen, en hij wil bewijzen dat de werkman niet alleen geen reden heeft om eene stijging van den brood prijs, als gevolg van beschermende graan rechten, te vreezen, maar dat die stijging voor hem zelfs de voorbode van een tijdperk van grooter welvaart zou zijn. Om dat te doen heeft de heer D. vooreerst aan te toonen, dat de voortbrenging in de O NIEUWE SCHIEDAMSCHE COURANT. Het auteursrecht van den inhoud dezer courant is ver zekerd volgens de Wet van 23 Juni 1881 Sisblno. 124Ï) o

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1890 | | pagina 1