spoorwegbruggen in Nederland." Met genoegen mag worden geconstateerd, dat aan dit verzoek onmiddellijk is voldaan. Met betrekking tot de Wet van den 5den Mei 1889, hou dende bepalingen tot het tegengaan van overmatigen en ge vaarlijken arbeid van jeugdige personen en vrouwen en de daarin toegestane dispensatie voor sommige bedrijven, aan te wijzen bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, gaf de Kamer aan belanghebbenden in overweging hunne desbetreffende verzoeken gemeenschappelijk aan de be voegde autoriteit te doen, opdat dan voor het geheele door hen uitgeoefend bedrijf in eens dispensatie kon wor den verleend. De naar aanleiding van dat advies gedane verzoeken door de Korenmolenaars, Moutmakers, Gisthandelaars en de Stearine Kaarsenfabriek Apollo", tot geheele dispen satie voor het door hen uitgeoefend bedrijf, ondersteunde zij door een adres aan de Gedeputeerde Staten van Zuid- Holland, waarbij zij breedvoerig de motieven vermeldde, waarop die dispensatie zou kunnen steunen. Hetbelangrijkst echter waren zeker wel hare werk zaamheden met betrekking tot het Wetsontwerp tot ont eigening van gronden voor den aanleg van een water- ververschingskanaal te dezer stede en het door het lid der Tweede Kamer der Staten-Generaal Mr. Bahlmann bij die Kamer ingediend wetsvoorstel, ter voorziening in den kwij nenden toestand van sommige takken van landbouw. In een adres aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal ontraadde zij de aanneming van het Wetsontwerp tot onteigening van gronden voor den aanleg van het waterver- verschingskanaal op gronden van algemeen en privaat belang. Het algemeen belang achtte zij gelaedeerd, omdat door het projecteeren van de schutsluis op 65 Meters afstand van de brug, in verband met artikel 4 van het K. B. van ld September 1885 St. no. 181, waar geboden wordt, dat de schepen 35 Meters van de brug moeten verwijderd blijven, de vaart voor schepen van meer dan 30 Meters feitelijk wordt afgesloten. Het belang der gemeente Schiedam achtte zij geschon den, omdat door het projecteeren van de schutsluis ten Zuiden der Spoorwegbrug een aanzienlijk deel dezer ge meente, gelegen in den polder Oud-Mathenesse niet van de waterverversching zou kunnen profiteeren. Toen daarop den 23sten Juhj onze Senaat aan het Wetsontwerp, zooals het daar lag, zonder hoofdelijke stem ming, zijne goedkeuring hechtte en in den boezem dier hooge vergadering de opmerking was gemaakt, dat deze Kamer wel wat laat was in haar optreden, terwijl Z. E. de Minister van Binnenlandsche Zaken haar bovendien nog van onwaarheid beschuldigde, wendde zij zich opnieuw tot de Eerste Kamer en zette breedvoerig uiteen I. dat het late optreden der Kamer van Koophandel alleszins verklaarbaar was en geen grond gaf voor de tot haar gerichte verdachtmakingen. II. dat niettegenstaande de pertinente verklaringen van zijne Excellentie den minister van Binnenlandsche Zaken, de gemeenteraad van Schiedam nog geen besluit genomen had omtrent de plaats, waar de sluis zou worden gebouwd III. dat de Kamer terecht gewezen had op de schen ding van het algemeen belang door het plaatsen der schutsluis op 65 Meters afstand van den Spoorwegbrug. IV. dat door het bouwen der sluis ten zuiden van de spoorwegbrug, het waterververschingsplan van geen nut kon zijn voor dat gedeelte dezer gemeente, hetwelk in den polder Oud-Mathenesse ligt. Deze pogingen der Kamer leidden tot geen resultaat, of schoon door het votum van onzen Gemeenteraad in zijne ver gadering van 24 October j.l., waar met 14 tegen 4 stemmen werd uitgemaakt, dat nog geen besluit was genomen, waai de sluis zou worden geplaatst, ten duidelijkste bleek, dat deze Kamer volkomen waar was in haar optreden en dus de beschuldigingen van den Minister ongegrond waren. Ook de aanneming van het wetsvoorstel Mr. Bahlmann meende de Kamer te moeten ontraden. Als basis aan nemende, dat een invoerrecht op granen, voor die in- dustriën, welke granen als grondstof gebruiken, valt af te keuren, meende zij, dat, wanneer het algemeen belang zulk een invoerrecht vorderdeeene gezonde oeconomie medebracht, dat de industriën, die door dat invoerrecht werden gedrukt, van dien druk moesten worden ontheven. Naar de meening der Kamer nu waren de door den Ontwerper voorgestelde maatregelen om onze branderijen van dien druk te ontheffen, ten eenenmale onvoldoende. De Kamer meende dan ook de aanneming van het wets ontwerp, zooals het daar lag te moeten ontraden, terwijl zij subsidiair eene andere redactie en regeling voorstelde. De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Schiedam. J. J. G. NOLET, Voorzitter. Mr. A. TAK, Secretaris. Gearresteerd in de vergadering van 24 Februari 1890. Stoom-Boekdrukkerij Gebr. Van Noortwijk, Schiedam.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1890 | | pagina 10