Dagblad voor Schiedam en Omstreken. Een waar geleerde. "purecut ^oogstraat 317. EERSTE BLAD. De Witte Wolf. 1§de Jaarg. Zondag 15 Januari 1893 No. 4487. Feuilleton. PRIJS VAN DIT BLAD: PRIJS DER ADVERTENTIÈN Naar het Fransch van Paul Féval. Voor Schiedam per 3 maanden Franco per post door geheel Nederland Afzonderlijke Nommers f 1.50 - 2.— - 0.05 Het auteursrecht van den inhoud dezer courant is verzekerd volgens de Wet van 28 Juni 1881 StsblNo. 124.. Van 1—6 regelsf 0.60 Elke gewone regel meer- 0.10 Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeen komsten aangegaan. Simplex sigillum veri, de eenvoud is net zegel van het ware, zoo sprak Boer- haave, en wij zien dat woord allerschoonst newaarheid hij de geleerden. Een waar geleerde, een waar wetenschappelijk man, is doorgaans niet slechts eenvoudig ln de oppervlakkige zaken van wereld- 8ehen omgang of standvertoon, neen, in z'jn verhouding tegenover God, tegenover nen Heer aller wetenschappen vertoont °ok de ware, degelijke geleerde zijne nprechte, nederig-geloovige zielsstem ming. Met deze waarheid in het harte, lust het ons, juist in den heiligen Kerst ij, eens een voorbeeld van zulk een noogst verdienstelijken geleerde ten too- neele te voeren. Het contrast van nezen mensch met onze tegenwoordige Yetenschappelijke wereld kan niet an- ders dan leerzaam werken. Be man, dien wij dan in de Nieuwe cchiedawsclie Courant opvoeren, was de ^'°orlooper van Leeuwenhoek, Boer- kaave, Curier enz., en heette Jan Swam- merdam. Om dadelijk met een paar woorden den roem van dezen Holland- schen geneesheer te schetsen, vermelden jVi-ldat hij o. a. de studie van het 0ngenweefsel tot groote volkomenheid 'acht, dat jjjj vooral de nieuwere ge- gevens over de systematische ontwik- Hing van het mensclielijk lichaam heeft achterhaald, en hij reeds vroeger an de bekende Tulp de heelkundige operation op den mensch te beginnen .orsb Biertoe had de studie van de 'kleinste diertjes, en het onophoude- 'jk waarnemen van hunne lichaams- 1 c;ehjes, door middel vafl eigen geslepene microscopen, Swammerdam in staat ffnp6 i w?nen meer bijzondér n, °e\ eel avbeids daarmede gemoeid ging, dan behoeven wij Boerl.aave slechts te hooren spreken. Yau Swammerdam toch sprekende, zegt onze Leidsche pro fessor „Hij heeft zijn leven besteed, om na „te speuren, op te vangen, en te onder hoeken de dierkens, die dag en nacht „vliegen in het Stigt van Utrecht en in „Holland. Hij doorzocht, lueht, water, „aarde, land, veld, wijde, akkers, woes- „tenij, duijn, rivierkant, strand, rivier, „stilstaand water,meeren, zee, put,kruid, „puijnhoop, holen, bewoonde plaatsen, „opdat hij de eijerkens, wurmkens, pop- „kens, capellekens sogte en haar nesten, „voedsel, levenswijze, siekten, verande ringen, en verzamelingen mogtleeren. „En waarlijk, hij heeft in sijn eerste „jeugd, in dit alles ontdekt meer sekers „en waaragtigs, dan de bekende schrij- „vers van alle de eeuwen te samen." Dat Swammerdam dus een geleesde van de allerechtste soort geweest is, zal wel niemand onzer lezers meer be twijfelen. Doch nu aanstonds de tweede hoofdvraag van ons betoog welk karak ter, welk zieleleven beantwoordde hier aan de hoogste wetenschap En op deze vraag antwoordende, aarzelen wij niet, te verklarenonze geleerde was inder daad vroom van gemoed, zoodat hij ge tuigde telkens den vinger Gods in de stoifelijke wereld te erkennen, welke de moderne geleerden steeds trachten voorbij te zien, en secundo, deze man van zoo veel kennis en ervaring kon maar geen genoegen nemen met zich-zelven. Hooren wij hem, wat het eerste be treft, bij Busken Huet. (a) In volle be wondering voor Gods kunst in het lichaam, spreekt Swammerda*deze woor den: „Allen deliniën van Appelles (den be roemds ten schilder der oudheid) zijn grove balken, bij de subtiele trekken van de Natuur, en alle de glans van de kunstige weverijen der menschen, die verdooft voor hot eenig geweefsel van één longader." 10) "e la Tremlay ging (licht bij de Vaunoy zitten en vervolgde vertrek, om misschien niet meer terug laat mij spreken. De weg zal lang zijn, en aan het einde zal ik een afgrond Tindr,! BMtemt de Voorzienigheid Bretagne nog Mijn hoop u zwak en ik geloof vast en zeker, dat ik den dood te gemoet <ra Den dood herhaalde de Vaunoy, zonder tets te hegrijpen. Den dood! riep de grijsaard uit, wiens gelaat door plotselinge geestdrift verhelderd werdhebt gij nimmer verlangd te mogen sterven voor Bretagne, mijnheer de Vaunoy? Lieve hemelneef, liet is wel te denken, dat dit verlangen mij meermalen heeft bezield, antwoordde de Vaunoy op goed geluk af. Sterven voor Bretagne! Sterven voor een (a) Land van Rembrandt II 2-46. Do gewone walgingen en leelijkvinde- rijen van sommige diertjes acht onze geleerde zelfs een vooroordeel. De slak diertjes bijvoorbeeld bestudeerende, roept hij nog in opgetogenheid uit„Alhoewel het slakdiertje een onreijn en slijmerigh dierken is, evenwel laat het niet naa, aanmerkelijk te wezen, voor wie de wer ken desHeeren onderzoeken." Schrijft hij zijn keurige verhandeling over de Bijen zie, als motto plaatst Swammerdam er deze woorden boven (Psalm LXYI 5). Komten aanschouwt de daden van God en eindelijk, als onze geleerde, in 1675, den aard en natuur van het zoogenaamd oever-aas heeft achterhaalddan kan hij niet laten, het kortstondig bestaan van deze diertjes, als grondslag te nemen voor een waarschuwing aan de menschen, en hij plaatst dezen titel voor zijn werk, de Ephemeri Vila„Afbcel- dingh van 's Menschen leven, vertoont in de wonderbaerlycke en nooit ge hoorde historie van het vliegend ende één-dag-levent haft of oeveraas." Wat eigenaardige, wat rijke en frissche toon ruischt ons dus uit de bevindin gen dezer wetenschap toe Hier geen apen-theorieën, hier geen bewering a la Moleschott, dat cellen of phosphor het heelal heeft gevormd, hier geen plei dooien voor vernietiging en lijkencre matie, neen, de ware geleerde klimt voortdurend uit het geschapene op tot den Schepper, en uit het zichtbare tot den Onzichtbare, de eenvoud, de gulden geloovige eenvoud is het zegel zijner beproefde studieën. En toch deze man acht zich-zelven als niets. Niet alleen bekende hij am de gewone fouten des measchdoms schul dig te zijn, neen zelfs zijn eigen kunst heeft hij ten laatste vaarwel gezegd, om meer geheel voor zijn godsdienst te kunnen doen. Hooren wij hem zeiven spreken in dien brief aan een zijner vrienden, welke brief later achter boven genoemde verhandeling de Ephemeri vita is uitgegeven„Wanneer zoo spreekt de oprechte man „wan neer ick mijne onderzoekingen van de Bijen heb gedaan, die door haar won- derlijckheijdt u soo zeer behaagen, ende ick, eenige maanden lang, het koste- lij ckste van mijn tijt in heb moeten be steeden [want ick daar van 's morgens te half sessen, tot den middagh ten twalef uuren, sonder ophouden aan quam te arbeijden], soo heb ick daar oneijndigh- maal mijne gebeeden, ende mijne andere godvruchtige oeffeningen om moeten versuijmen, ende, als ick midden in deselve was, die daarom (moeten) af- breeken ende verlaten. Dat met sulk een grooten strijdt somtijds is toegegaan, dat mij de traanen van benauwtheijdt over de wangen liepen. Whnt het was of daar een sti ijdent heijrleger in mijn geest was, waarvan de eene partei] mij krachtigh beweeghde, om aan Godt te kleeven, ende de andere, om in mijne curieuslieeden voort te gaan, bijbrengende deselve reedenen, die ghij doet, ende die mijn vrienden mij voorgestelt hebben, met noch oneijndige andere meer, daar ick mij doe (toen) dwaaselijck aan heb overgegeven, tot verachteringh in de genaade ende liefde Godts, die ick alleen hadt behooren te volgen." a Bedenkt men hier, dat Swammerdam volgens Boerhaaves getuigenis (li) „sijn „barsse geest, reeds op den duur, door „ijverige oeffeninge van godsvrucht „seer vermurruwd had, en hij de drift „der onversadelijke eergierigheid, een „wortel sijnde van veel sonden, t'eene- „rnaal uit sijn siel sogt uit teroeijen", dan bejammeren wij het wel eenigzijds, dat de man van zooveel godsdienst, op aanraden eenervrome vriendin, en wellicht gedrukt door de herinnering aan een vroegeren twist, dienog al zware gevolgen schijnt te hebben gehad, zijn arbeid, zoo geheel voor het loisir zijner devotie prijs gaf, en niet door behoorlijke dag orde, zoowel voor arbeid als voor gods- (o) Vgl. Land van Rembrandt II 2 pag.52. (6) Als boven p. 50. onderdrukte moedermijnheer, is dat niet de plicht van een edelman en van een Bretagner? Zeer zeker ik geloof dat met u maar De tijd dringt, onderbrak hem Nicolas Treml, en ik acht het onneodig om nuttelooze uil leggingen te geven. Wanneer ik er niet meer" zijn zal, dan heeft Georges een steun noodig. Die steun zal ik voor hem zijn. Als een vader Ben ik u niet de dankbaarheid van een zoon verschuldigd antwoordde de Vaunoy. Gij hebt hem lief, niet waar Hervé dat arme kind, hetwelk ik u toevertrouw Gij zult hem leeren om Bretagne lief te hebben en den vreemdeling te haten. Gjj zult mij vervangen. De Vaunoy deed alsof hij een traan weg- wischte. Ja, vervolgde de grijsaard, zijn ontroering met geweld onderdrukkende, gij zijt braaf en edelmoedig, ik stel vertrouwen in it en ik zal gerust kunnen sterven. Hij stond op, ging met vaste schreden door het vertrek en opende een kast, die met zijn wapen verzegeld was. Ziehier een door mij zelf geschreven akte, vervolgde hij, die ik in 'den afgeloopen nacht heb gereed gemaakt en u den vollen eigendom verzekert van al de goederen van Treml. Vaunoy sprong op van zjju stoel. Het sche merde hem voor de oogen. Het bloed vloog hem naar het hoofd. M. De la Tremlay, die het perkament ontvouwde op deze al te dui delijke uiting van groote blijdschap, keek op. Hij ging voort. Zonder u m te wijden in mijn geheim, dat aan Bretagne behoort, kau ik u toch zeg gen, dat de onderneming welke ik op het oog heb mij blootstelt aan eene beschuldiging van majesteitsschennis. Die misdaad, want men noemt dat een misdaadheeft niet alleen den dood van den beschuldigde tengevolge, maar ook de verbeurdverklaring van al zijn bezit tingen. Het is echter noodig, dat de erfenis van Georges Treml aan dit gevaar met worde blootgesteld, en ik heb u bestemd tot bewaar der van het fortuin van mijn kleinzoon. Vaunoy had de kracht niet om te antwoor den, zoozeer was hij door hetgeen hij hoorde in de war gebracht. Hij legde alleen zijn hand op zijn hart en wierp een huichelachtigen blik naar het plafond. Neemt gij het aan voeg Nicolas Treml. Of ik het aanneem? riep de Vaunoy uit, die ter recktertijd weder de beschikking over zijn spraak terug kreeg. O neef, dit is juist de gelegenheid om n mijn dankbaarheid te bewijzen Of ik het aanneem? Lieve hemel! en dat vraagt gij mij Hij greep de beide handen van den grijsaard. Ik dank u, ik dank u, edele neef, vervolgde lifj met een overdreven vertoon van gevoel ik neem den Hemel tot getuige dat uw ver trouwen niet misplaatst is Op dit oogenblik liet Wolf, de lievelings hond van M. De la Tremlay, een dof, aanhou dend gebrom hooren. Toen verliet hij de mand waarin hij den nacht had doorgebracht, en plaatste zich tusschen zijn meester en Hervé op wien hij zijn met bloed beloopen oogen richtte. Onwillekeurig ging Vaunoy achteruit. t— Wolf en Jean Blancdacht de grijsaard, die niet om niet een Bretagner van het echte ras was, en in den diepsten schuilhoek van zijn hart de snaar verborgen hield, die zoo licht trilt in een bretonsche borsthet bijge loof. Het is zonderlingde hond en de idioot haten beiden even sterk mijn neef Een oogeublik aarzelde hij, in twijfel staande of hij het perkament al of niet zou wegsluiten, maar de stem van wat hij dacht zijn plicht te zijn, dreef hem voort. Met ruwheid verwij derde hij den hond en gaf toen de akte Vau noy in handen. God ziet u, zeide hij, en God straft de verraders. Gjj zijt nu heer en meester over het lot van Treml. Als begreep hjj de plechtige beteekems de zer woorden, stiet de hond een klagend ge huil uit. Wordt vervolgd.)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1893 | | pagina 1