Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
No. 4523.
bureau hoogstraat ff 317.
EERSTE BLAD.
Schiedams Verleden.
16de Jaarg.
Zondag 26 Februari 1893
SPROKKELINGEN
PRIJS VAN DIT BLAD:
Voor Schiedam per 3 maanden
Franco per post door geheel Nederland
Afzonderlijke Nommers
f 1.50
- 2.—
- 0.05
Het auteursrecht ran den inhoud dezer courant is verzekerd
volgens de Wet van 28 Juni 1881 StsblNo. 124.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Van 1—6 regelsf 0.60
Elke gewone regel meer- 0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeen
komsten aangegaan.
ii.
HET SINT-JACOBSGASTHUIS.
De stichting van dit gasthuis klimt
op tot de eerste jaren van Schiedams
bestaan. Naar men meent, werd d;
Sint-Jacobskapel nog vóór 1250 gewijd.
Evenals de woningen, die destijds do
huurt Nieuwendam of Schiedam uit
maakten, van leem of hout waren, met
rieten daken gedekt, zoo zal ook dit
gesticht van hout zijn opgetrokken en
van zeer bescheiden afmetingen geweest
zijn. Waarschijnlijk was het in den
aanvang bestemd tot huisvesting van
doortrekkende pelgrims, kruisvaarders
of vreemdelingen - -■ de naam van Sint-
Jacob, patroon der pelgrims, geeft aan
dit vermoeden eenigen grond latei-
opende het ook zijn poorten voor oude
mannen en vrouwen, kranken en ge-
hrekkigen, die daar tijdelijk of voort
durend inwoning, kost en verpleging
vonden.
Zoowel van stadswege als door de
liefdadigheid van bijzondere personen
werd voor de instandhouding dezer stich
ting zorg gedragen. Het deelde in den
opbrengst der tollen en accijnzen (belas
ting) en genoot van de bijzondere stede
lijke inkomsten. In 1286 werd o. a.
door de schepenen van Schiedam eene
belasting ingevoerd, daarin bestaande,
dat van eiken poorter, die stierf, hetzij
man of vrouw, hetzij binnen of buiten
de stad, het beste kleed of de waarde
daarvan aan dit gesticht moest komen.
Floris van Avennes, heer der stad, gaf
aan deze belasting de vereischte goed
keuring en hing zijn grafelijk zegel
aan het besluit der schepenbank. Deze
belasting, het recht van het opperste kleed
genaamd, was in 1843 r.og niet geheel
in onbruik geraakt, maar werd destijds,
omdat velen er zich aan onttrokken,
op verzoek der regenten s an regeerings-
wege afgeschaft. Door de talrijke giften
en legaten, waarmede het katholieke
voorgeslacht dit gasthuis verrijkte, was
men ook in staat gesteld een priester
te onderhouden, die met de geestelijke
zorg van liet gesticht was belast. Hem
werd ook opgedragen in de gasthuis-
kerk de kerkelijke diensten te verrich
ten, welke de weldoeners bij hunne ver
making gewoonlijk bedongen hadden.
Deze vicarie bekleedde in 1549 Philip-
pus Niklaasz., van het diocees Utrecht.
In 1577, hij resolutie van den 23sten
Mei, kwam het Sint-Jacobsgasthuis aan
de stad en werd de gasthuiskerk beurte
lings aan de Hervormden, de Waalsche
gemeente en de Evangelisch-Luthersche
gemeente door Burgemeesteren ten ge-
bruike afgestaan. Een volkomen ge
daanteverwisseling onderging het aloude
gasthuis door de verbouwing in het
jaar 1786 toen ontving het den vorm,
waarin het tegenwoordig gezien wordt.
Schiedams kroniekschrijvers maken
nog melding van eene kapel, die door
vrouwe Aleid van Henegouwen den
24sten December 1282 aldaar zou zijn
gesticht. Deze gravin bepaalde door
bemiddeling van haren zoon Floris en
onder approbatie van den Graaf, dat
er te Schiedam eene nieuwe kapel moest
worden gesticht, waarin zij uit ce op
brengst barer landerijen en rechten met
10 ponden Hollandsch (7.50gld.) eenen
priester zoude bezoldigen, mits deze na
haar overlijden jaarlijks op haren ge
boortedag eene H. Mis voor haar lezen
zoude. De kapel moest worden toegeheiligd
aan de H. Maria Magdalena en Alle
Heiligen. Of wij hier aan eene bijzon
dere open hare kapel, aan de kapel van
het gasthuis, of aan eene kapel dei-
parochiekerk moeten denken, is bij ge
mis aan akten nivt uit te maken.
HET SINT-URSULA-KLOOSTER.
In het leven der H. Liduina ontmoet
men meer dan eens geestelijke zusters,
die de heilige Maagd in haar mateloos
lijden kwamen troosten, haar van klee
dingstukken voorzagen en menigmaal
haren raad inriepen. Deze zusters wa
ren van den 3den regel van den H. Fran-
ciscus en werden gewoonlijk Tertiaris
sen genaamd zij onderhielden het ge
meenschappelijk leven en woonden Achter
't Kerkhof, nabij de Sint-Janskerk, in
een klooster aan Sint-Ursula gewijd.
Dit klooster werd gesticht in 1405,
ofschoon de beginselen dezer stichting
reeds vroeger aanwezig waren. In ge
meld jaar stonden de weduwe Mach-
teld van der Specke en haar schoonzoon
Klaas Woutersz volgens getuigenis
van Schout, Schepenen en Raden van
Schiedam een huis en erve, oost
waarts van de kerk gelegen, af, opdat
daar maagden en weduwen met elkan
der mochten leven. Bij deze gift wer
den verschillende bepalingen gevoegd,
niet ongelijk aan die, welke voor an
dere kloosters destijds werden vastge
steld. Jaarlijks zouden de Zusters o. a.
twee burgers tot hare vertegenwoordi
gers kiezen, die tevens het recht zou
den hebben om religieusen, welke zich
onbehoorlijk gedroegen, te verwijderen.
Bij gebrek aan bewoonsters, moest het
huis overgaan in handen der Tertiaris
sen van Delft en Rotterdam. Nieuwe
Zusters konden alleen door de meerder
heid der oudere Zusters aangenomen
worden en moesten alsdan hare roerende
goederen aan het gesticht overdragen.
Bijaldien zij kwamen te overlijden, zou
den hare onroerende goederen voor de
helft aan hare wettige erfgenamen en
voor de andere helft aan het huis ko
men enz.
De Schiedamsclie regeering beloofde
bescherming aan het Sint-Ursula-kloos-
ter en ontsloeg de Zusters van de be
taling van alle stedelijke belasting, van
„scote ende lote, wachte ende wake,
exsisse (accijnzen) ende alle onghelde."
Al woonden de Zusters nu onder één
dak en waren zij aan zekere regels
gebonden, toch konden zij zich viij
buiten het klooster begeven om zieken
te bezoeken en andere werken van naas
tenliefde te verrichten. Ook moesten zij
zich dagelijks naar de parochiekerk he
geven, want een eigen kapel was haar
niet toegestaan. Eerst in 1424 ver
leende pastoor Joannes Engels haar
eenige voorrechten hij stond toe, dat
zij eene gewijde kapel met een altaar
hadden, dat het Allerheiligst Sacrament
voortdurend bij haar berustte, dat een
priester uit haar Orde hare biecht hoor
de enz.
Deze gunsten waien de voorbereiding
tot de clausure, waartoe de Bisschop
van Utrecht in 1425 overging. De
Kerkvoogd zond twee afgevaardigden,
die de religieusen tot slotzusters ver
klaarden en haar bijgevolg alle ver
keer in de wereld ontzegden. De wij
bisschop, Matthias van Biduane, con
sacreerde den 17den van Lentemaand
de kapel en verleende namens den
Bisschop een aflaat van 40 dagen aan
hen, die deze kapel bezoeken en met
een aalmoes begiftigen zouden.
Drie en twintig jaren dienden de
zusters hier den Heer in ongestoorde
rust, toen in 1428 de felle brand het
godshuis vernielde. Zij vroegen nu aan
de stedelijke regeering en aan den Bis
schop verlof, om hetgeen van hare ver
brande woning „achter 't kerckhoff"
restte, te verkoopen en zich op eene
andere plaats in de stad te vestigen, (f
De bekrompenheid van het terrein, de
onmogelijkheid om dit te vergrooten,
zullen de beweegredenen van dit verzoek
geweest zijn. Geschikter kwam haar
een onbebouwd erf voor in de nabijheid
der Kethelpoort, aan den Dam gelegen.
Daar de smalle strook die zich ter
westzijde van de Lange Haven en de
Sc/de uitstrekte, onder het wereldlijk en
geestelijk rechtsgebied van Kethel be
hoorde, moest hare keuze door den pas
toor van Schiedam en den Bisschop
bekrachtigd worden.
De kloosterstichting geraakte hier tot
grooten bloei. Geen jaar ging voorbij,
waarin het convent niet door uiterste
wilsbeschikkingen, giften, overeenkom
sten, enz. aan landerijen, huizen en
renten won. Verschillende leden van
Schiedamsche familiën namen aldaar
den sluier aan en begunstigden het
gesticht met legaten voor maandstonden,
jaargetijden en voor armenbedeeling.
Vooral muntte het geslacht Hofhuis
door milddadigheid jegens het klooster
uit. Wat het klooster aldus geschonken
werd, viel door de hand der religieusen
weer grootendeels als aalmoes in den
schoot der noodlijdenden deze deelden
rijkelijk in de inkomsten des convents.
Oude brieven getuigen, dat er jaarlijks
voor een aanzienlijk bedrag aan spijs,
kleedingstukken en geld onder de huis
zittende armen der stad werd verdeeld.
Met recht was het Sint-Ursula-klooster
een toevluchtsoord voor de armen.
Om nevens dien tijdelijken bloei ook
den geestelijken bloei van het klooster
te bevorderen, schonk de kerkelijke
overheid belangrijke voorrechtenzoo
gaf bisschop Sweder van Utrecht in
1429 aan de zusters algeheele vrijheid
om hare eigene overste te kiezen. In
1439 bekrachtigde bisschop Rudolf de
toestemming, welke de pastoor van
Kethel aan de religieusen verleend had,
om hare kloostergebouwen uit te breiden.
In 1510 nam P. Nicolaas Gonor, vica
ris-generaal van de Hollandsche Con
gregatie der Predikheeren, de Zusters in
het deelgenootschap van de goede werken
der Orde op en beloofde, dat voor de
overleden zusters dezelfde gebeden zou
den gestort worden als voor de broeders
der Orde. Deze verschillende voorrech
ten werden bekroond door het privilegie
van exemtie, ten jare 1468 aan het
klooster verleend.
Na dit tijdperk van bloei braken er
voor het klooster, zoo op geestelijk als
tijdelijk gebied, dagen van tegenspoed
aan. Gelijk al het menschelijke aan
verzwakking onderhevig is, en de eerste
ijver natuurlijkerwijze niet duur
zaam zijn kan, waren er in de kloos
tertucht verschillende misbruiken inge
slopen, die ten laatste zulke verhou
dingen hadden aangenomen, dat Bisschop
Philips van Bourgondië in 1521 het
noodig oordeelde zijne commissarissen te
zenden en, na rijp onderzoek, alles weer
tot den ouden regel terug te voeren.
Deze heilzame maatregel werd echter
niet genomen zonder protest der reli
gieusen, die over deze vermeende inbreuk
op hare wettige privilegiën bij den Paus
haar beklag leden.
Ook de staat der geldmiddelen bleef
niet even gunstig. In 1544 klaagden
zij over de zware belasting, die de Kei
zer sedert 1523 van hare inkomsten en
landrenten hief, eene belasting, waartoe
de Paus hem volmacht gegeven had.
Overigens waren de zusters niet onge
negen om tot bevordering van het al
gemeen welzijn, en van dat van Schie
dam in 't bijzonder, bij te dragen. In 1560
stelden zij door hare geldelijke ondersteu
ning de stadsregeering in staat om het
hoofd en de haven te herstellen, die
deerlijk vervallen waren.
Aan den algemeenen kloosterstorm
van het jaar 1572 kon het St.-Ursula-
klooster niet ontsnappen. Zuster Macli-
teld Hendriks was de laatste mater,
P. Cornelis Gerrits de laatste geestelijke
bestuurder des kloosters. De goederen
zoowel als de gebouwen werden door
de andersdenkenden aangeslagen. Later
kwam een gedeelte des kloosters in 't
bezit der Oud-Katholieken, die nog
tegenwoordig aldaar hunne godsdienst
oefening houden.
Waar zich het archief des kloosters
bevindt, wordt door Dr. R. C. H. Römer,
die er rijkelijk uit geput heeft, niet
vermeld.
t) Ter plaatse van dit klooster werd later
de Latijnsche school gebouwd.
NIEUWE S01IE
UIT