Nieuwe Schied. Courant.
TWEEDE BLAD
Hongersnood in Noord-Afrika.
Vervolg Binnenland
VAN DE
VAN ZATERDAG 25 MAART.
Van den zeereerw. pater Jamet, over
ste van het Missiehuis te Boxtel, ont
vingen wij, met verzoek van opname,
.bijgaand schrijven:
St. Charles, onder Boxtel,
22 Maart 1893.
WetEdel* Heer
Ik veroorloof mij U hierbij in het
belang der hongerlijdenden van Nooul-
Afrika een brief te doen toekomen,
welken de Z. Eerw. H. gel. Heer Dr.
Schaepman mij zond ter begeleiding
van een schrijven van R. P- Chardron,
te St. Cyprien des Ataves. Ik verzoek
U beleefd dit artikel in Uw geëerd blad,
dat overmorgen verschijnt, op te nemen,
mij een nummer daarvan te zenden en,
mocht U van Uwe lezers eemge gilt
ontvangen, mij die te doen geworden.
H oosTS-ditond
Uw dienstwillige
L. Jamet.
Missionaris van wijlen Z. Em. Kardinaal
Lavigerib, Superieur van het
Postulaat van Broeders te Boxtel.
Rijsenburg, 19 Maart 1893.
Zeer Eerwaarde Pater,
Gij vraagt mij een woord ter inleiding
en begeleiding van den hier nevensgaan-
den brief. Wat zal ik zeggen? In zijn
«envoudigen stijl is hij roerender en
treft dieper dan de meest kunstige wel-
sprekendheid het zou vermogen.
Het hier ontworpen beeld van armoede
en ellende schokt als de werkelijkheid
zelve. Het wekt niet alleen liet mede
lijden op, maar het drijft tot weik-
zaamheid. Niet het minst, omdat het
ons tevens een vergezicht opent van
groote en verheven schoonheidde ver
spreiding van Gods woord door de wei
ken der barmhartigheid de uitbreiding
der christelijke beschaving door den
aaimoesde zegepraal des geloofs dooi
de liefde.
Wat zal ik hier bijvoegen? Laat
Uw broeder in de heilige zending zijn
kunstelooze taal doen hooren en de
harten zullen open gaan, de handen
geven.
Iets wilde ik nog zeggen. Zij, die
even als ik, zich getroffen voelen dooi
de berichten van den hongersnood, die
de vlakte van Chéliff tusschen Milianah
en Orleansville teistert, zullen tevens
voor hun oog de gestalte zien verrijzen
van den man, die de koninklijke en
hoogepriesterlijke vader was van deze
geheele voor den Christus te ver- en
heroveren wereld. Nu de daden dei-
witte zusteis en der witte paters tot
ons komen is het of de machtige stem
van den grooten Kardinaal ons opioept
tot een strijd tegen den honger en den
dood. Het is dan ook in naam van den
Kardinaal Lavigerie, die zoo groote en
machtige dingen heelt gewrocht, die een
held was in geloof en in lieide, dat ik
tot mijn landgenooten durf zeggen: geelt.
Er wordt veel gevraagd, er is veel tc
geven, maar er is nog altijd meer dan
hot noodige in onze huizen en binnen
onze landpalen; ginds heeisclit de hon
ger, de ellende. Wie geven kan, geve.
Meer, mijn waarde Pater, durf ik
niut to zeggen. Ik laat nu het woord
aan Uw missionaris die het reeds lang
had moeten voeren. Ik blijf in eerbied
en trouw Uw dienstvaardige
Du. SCHAEPMAN,
Aan den ZeerEerw. Pater Jamet, miss.
van Afrika, supérieur huize St. Charles,
onder Boxtel.
men moeilijk den volslagen nood van onze arme
bevolking 'kan begrijpen, zonder de eigenlijke
oorzaak te kennen, wil ik u een en ander mede-
deelen over de producten die het land oplevert
en over de zeden van zijn bewoners.
De bezigheid van de inlanders der vlakte
bestaat uitsluitend in den landbouw, en, onder
de verschillende soorten van landbouw, is de
tarwecultuur de eenige die voldoende resultaten
oplevertbijgevolg is dit ook bet eenige,
waarop zij zich uitsluitend en met bijzondere
zorg toeleggenzoodat, indien het koren ont
breekt, er volslagen gebrek heerschtjaan alles.
Dit jaar is de oogst totaal mislukthet zaad
aan den grond toevertrouwd kwam nauwelijks
of de jonge spruitjes werden verdordeen ge
volg van gebrek aan regenvandaar de vree-
selijke ellende, die in bet land heerseht.
De regeering, ongerust over den toestand,
heeft zich wel is waar met de zaak bemoeid i
en eene uitdeeling van koren gehouden voor
den zaai, maar behalve dat de uitgedeelde
hoeveelheid ontoereikend is voor de bevolking,
laat de oogst zich nog lang wachten, en
gedurende dien trijd sterven de huiszittende
armen letterlijk van honger, evenals zij, die
ver van de dorpen wonen, waar de overheid
thans levensmiddelen aan de bewoners uit
deelt.
Men moet den toestand van deze arme lieden
goed begrijpen, om al de uitgestrektheid van
hunne ellende te beseffen.
Zij zijn genoodzaakt de aarde om te woelen,
om de kleine zwarte bolletjes te zoeken, die
men hier „wilde truffels" noemt en die de
vrouwen fijn stampen en met rood zand ver
mengen, om er een soort brood van te berei
den, dat even bitter als zwaar te verteren is.
Ik heb zelve dit brood geproefd, dat hoege
naamd geen enkele hoedanigheid bezit van het
voedingsmiddel, dat wij onder dien naam ken
nenen ik moet u verzekeren, dat men wer
kelijk tut het uiterste gedreven moet zijn om
tot zulk een voedsel over te gaan.
Toch zijn de Arabische vrouwen er ijverig
op uit, om dit zonderling voedsel te zoeken
en het gebeurt dikwijls, dat in deze expedities
de arme kleinen verre van de gourbis afdwalen
en door de koude en den nacht overvallen wor
den, zonder een onderdak te kunnen vinden.
Onlangs heeft men aldus eenige kleine jon
gens aangetroffen, uit de omstreken van Orleans
ville zij waren sedert verscheidene dagen
verdwaald, zonder ander voedsel dan gras en
onkruid, dat zij gegeten hebben om niet van
honger te sterven en daar zij hen die hun te
hulp zijn gekomen niet voldoende over hunne
herkomst konden inlichten, heeft men ze naar
het hospitaal gezonden, dat er alle dagen eeni-
gen opneemt.
Deze arme kinderen hadden zoodanig ge
leden, dat zij levende skeletten geleken, zoo
dat de zusters van het hospitaal hun het voed
sel in de eerste dagen zeer karig hebben moe
ten toedienen, uit vrees dat hunue verzwakte
magen het niet zouden kunnen verdragen. Dit
is trouwens eene voorzorg die wij, bijna bij
allen, moeten in acht nemen, die bij ons hunne
toevlucht zoeken.
Zij die, met de truffels, eene te groote boe
veelheid aarde gegeten hebben, zijn allen te
herkennen aan hunne donkergele tint en lijden
zeer veel. Anderen hebben zich uitsluitend
gevoed met bladeren van maluwe^ of malve,
lijn gehakt en in water gekooktdit vreemde
voedingsstelsel is minder pijnlijk doch ver
zwakt hen nog meer
Eerwaarde Pater,
Veroorloof mij U eenige bijzonderheden mede
te deelen over eene treurige werkelijkheid,
namelijk den hongersnood, die op t oogenblik
een gedeelte van Afrika teisteit.
De-feiten die zich dagelijks onder onze oogen
ordoen, geven overvloedige stof; doch daa
lederen dag brengt eenige treurige ontdek
king aan. Nu eens zijn het de overblijfselen
van een meisje, ten halve verslonden door de
jakhalzendan is bet een kind, gevonden aan
den oever van den Ohelif, drnipend en geheel
door koude bevangen. Het wijst op de rivier,
en tracht te doen begrijpen dat men het heelt
willen verdrinken. Het wordt onmiddellijk 111
het hospitaal opgenomen, doch weldra °P®U'
baart zich eene bezetting op de borst, cn het
sterft na verloop van eenige dagen, doch ge
zuiverd door het H. Doopsel.
Dikwijls brengen de ouders zelveu ons hunne
kinderen. „Neem onze kinderen'zeggen zij
tot de Zuster die ze ontvangt, „en geef ons
brood, want wij sterven van honger en wij
willen liever dat zij u tocbehooren, dan ze te
zien bezwijken onder onze oogen." Eene huis
moeder heeft ons aldus hare vijf kinderen afge
staan 4 jongens en 1 meisjehet meisje is
geplaatst in het weeshuis St. Charles bij Al
giers, en de jongens zijn opgenomen in het
weeshuis, dat onze missionarissen thans heb
ben opgericht onder den naam van „De Voor
zienigheid" en de arme moeder, ziek en on
machtig om zich zelve te helpen, heeft een
toevluchtsoord gevonden in het hospitaal.
Een anderen keer is het een Arabier van
Barrage met zijn zoon.
„Wilt gij", zegt hjj tot de Zuster, „wilt gij
mfj een stuk brood geven in ruil voor mijn
jongen Ik heb een langen weg afgelegd 0111
hier te komen." De zuster schijnt verwonderd
over zijne vraag en over de reis die hij ge
maakt heeft om een stuk brood: „Als ik geen
honger had gehad," zegt hij met somberen blik,
„zou ik het niet gedaan hebben, maar ik kan
niet meer en wat mjjn zoon betreft, ik weet
dat hij beter zal zijn in het „bit Allah" (Huis
van God) dan in mjjn gourbi."
Men heeft iu Europa geen denkbeeld vau de
ellende, die tot zulke wanhopige daden drijft
wjj hebben het kind in het hospitaal opgeno
men en den vader eene maat koren gegeven,
wat hem overgelukkig maaktehij omhelsde
zijn zoon herhaalde malen en vertrok onder
duizend zegenwenschen.
Eenige dagen later presenteert zich een
meisje van ongeveer 10 jaar, Zij heeft, geheel
alleen, een marsch van 2 dagen te voet afge-
M legd om het hospitaal te bereiken zij behoort
tot den stam der Bens-Marraha, gemeente
Braz hare ouders zijn gestorven en zij is ge
heel alleen op de wereld. Men heeft haar
ginder gezegd, dat er marabouta's (religieuzen)
zijn. die de weezen opnemen en hun eten ge
ven; en aanstonds zegt zjj bij zich zeiven:
„Daar is mijn redding, ik moet zóó ver zien
te komenZij begeeft zich moedig op reis,
aan de weinige voorbijgangers den weg vra
gende en zich voedende met gras en bladeren;
en zoo is zij in het hospitaal aangekomen,
bleek en uitgeput, doch zeer tevreden.
Dit kind is thans te St. Charles zij heeft
energieke trekken, een weinig hard haar blik
heeft iets onrustigs en wilds, maar zij zet zich
goed aan den arbeid, toont zich zeer dankbaar
voor de weldaden die zij ontvangt en begint
reeds een weinig Fransch te spreken.
Naar mate de plaag zich uitbreidt, wordeu
de bijzonderheden afgrijselijker. Deze laatste
dagen viel eene Arabische vrouw, die van de
hergen kwam, om van deur tot deur een stuk
brood te bedelen, van gebrek en uitputting op
den weg neer. Zij had drie kinderen bij zich,
waarvan zij er een op hare armen droeg. De
twee oudsten, 2 jongens vau 8 en 10 jaar,
plukten een handvol gras en trachtten haar
te doen etenmaar te vergeefs, de ongeluk
kige stierf op de plaats zelve, even als het
kindje dat zij in hare armen droeg.
De overlevenden bleven gedurende twee da
gen op de plaats, schreiende en weeklagende
bij de twee lijken, die zij niet wilden veria
ten, terwijl hun eenig voedsel in aarde en gras
bestónd-
Eindelijk kwam de veldwachter voorbij en
zulk eeu hartverscheurend schouwspel ziende,
haastte hij zich den administrateur van Braz
in te lichten, die de Ijjken liet begraven en de
twee jongeps naar het weeshuis der paters zond.
Dgiboel, boodschapper vau het hospitaal,
heeft ons een kind gebracht, dat Hij op den
grond vond liggen, grazende aan den kant van
de sloot als een dier, om mij letterlijk uit te
drukkenhij heeft het opgenomen in zijn bur
nous, (Arabische mantel) en zoo naar het hos
pitaal gebracht.
Er gaat bijna geen dag voorhij, of wij ne
men nieuwe beschermelingen op en sedert
Kerstmis hebben wij aldus 200 kinderen ge
herbergd en in onze weeshuizen geplaatst.
Uit het voorafgaande ziet men, dat de
kinderen op drie verschillende wijzen tot
ons komen; zij die door de ouders zeiven
aan onze zorgen worden toevertrouwd, an
deren die men verlaten op den weg vond,
eindelijk de weezen zonder familie, zonder be
schermer.
Tot welke categorie deze kinderen ook be
lmoren, zij zijn werkelijk interessant, door hun
ongeluk of door hunne aanhankelijkheid.
Een van onze kltine meisjes gaat alle dagen
naar de deur van het hospitaal, hopende dat
hare moeder den een of anderen keer zal voor
bijkomen, om het ontbjjt met haar te deelen.
Een ander ontdeed zich van hare groote
oorringen, op 't oogenblik van naar het wees
huis te vertrekken en gaf ze aan een onzer
Zusters, om er brood voor te koopen voor hare
ouders.
In 't algemeen toonen de oudsten bijzondere
zorg en bescherming voor de kleinere broer
tjes en zusjes, wat werkelijk treffend is om te
zien.
Welke naastenliefde zouden zjj niet uit
oefenen, die zich een werktug der Voorzienig
heid wilden maken ten onzen opzichte en wier
offervaardigheid ons in staat zonde stellen deze
arme kinderen te kleeden, te voeden en chris
telijk op te leiden, ten einde er hier op aarde
nuttige menschen van te maken, uitstekende
huismoeders en later bewoners des Hemels.
Zelfs in de onderstelling, dat eenigea van
hen tot hun zwervend leven zullen terugkeeren
als eenmaal de hongersnood voorhij is, tich
zullen zij in hun hart het goede zaad met zich
dragen, dat laier de missionaris zal kunnen
doen ontkiemen. Zij zullen zich onze weldaden
herinneren en gemakkelijk tot 011s naderen
zij zullen met meer welwillendheid hunne hut
ten, hunne tenten openen voor den missionaris,
die hun eens het gebed der christenen geleerd
heeft, voor de „witte zuster", wier zorg huu
het leven behouden heeft, zij zullen misschien
zelfs hunne kinderen laten doopen en God zal
zeker niet toelaten, dat, 11a de zachtheid en
schoonheid van den christelijken godsdienst
ondervonden en gezien te hebben, zij zeiven
sterven, zonder door het Sacrament der weder
geboorte gereinigd te zijn. Zij zijn nu bijna
200, doch na verloop van 20 jaren zullen zij
een volk vormen en indien dit volk het onze
is, behoort het aan de beschaving, het behoort
aan de Kerk, het behoort aan God.
Wij bevelen dringend aan uwe naastenliefde
en in uwe gebeden dit werk, dat zoozeer uwe
belangstelling en medelijden waardig isen wij
zullen n zeer, zeer dankbaar zijn, indien gij,
door het te doen kennen, du sympathie wildet
opwekken van onze edelmoedige en vrijgevige
katholieken, die op den bodem van ons dier
baar Nederland, zeker gaarne wenschen eenig
deel te hebben aan de werken en verdiensten
de missionarissen, waaronder zij zoovele
in den gevel dei' woning aan den Nieu-
wezijds Voorburgwal, waar de voortref
felijke geleerde een groot deel zijns
levens sleet.
van m iu,»».
landgenooten tellen, door hen te hulp te komen
met hunne gebeden en aalmoezen.
Ontvang Eerwaarde pater, de betuiging mijner
eerbiedige hoogachting. QRASDBQ^
Sup. de St. Cyprien.
Op plechtige wijze is gisteren-mid
dag te Amsterdam een gedenksteen ont
huld door de vereerders van den op
17 Maart 1889 overleden hoogleeraar
dr. J. A. Alberdingk Thym, geplaatst
Bij de onthulling van den gedmiksti'u.iin
Tliijm's woonhuis werd liet woord ge\ oerd
door prof. De Rijk van li ig weid, die
de taak vervulde, welke dun betr ur-
den pastoor Brouwers was voorbehou
den. Tot uitgangspunt van zijne door
wrochte rede koos hij Thym's lijfspreuk
Nil nisi per Christum., schetste diens le
ven en werken, hem een ridder sans
peur et sans reproche noemende, zooals
hij ten allen tijde zonder vrees den
strijd aanbond en zijn schild smetteloos
wist te bewaren.
En deze rede sprak prof. De Rijk
uit iu een der bovenzalen van het huis
zelf, binnen welks muren Alberdingk
Tliym meei dan twintig jaren had ge
leefd en gearbeid. Vele vereerders en
vroegei e vrienden bevonden zich daar
bijeen, die met den redenaar in de her
innering aan vroegere tijden verzonken,
straks door den heer Van Waterschoot
van der Gracht, den ondervoorzitter dei-
betrokken commissie, werden uitgenoo-
digd, daarbuiten de onthulling van den
gevelsteen bij te wonen. Eenige voor
bijgangers, hadden zich verzameld
voor liet huis, waar de vaderlandsche
driekleur uithing en in het midden van
den gevel een witten doek iets geheim
zinnigs scheen te verbergen. Aan alle
gissingen werd weldra een einde ge
maakt door een enkele handbeweging.
De doelc viel en een groote, zwart gra
nieten steen werd in den gevel zicht
baar, waarop men in gouden letters,
schitterende in liet helle zonlicht, tot
op verren afstand voortaan zal kunnen
lezen
„Hier woonde in 1867 en j 17Maart 1889
",Dr. Joseph Albert Alberdingk Thym."
Velen, die deze plechtigheid niet
persoonlijk konden bijwonen, betuigden
daarover schriftelijk hun leedwezen, on
der deze de staatsraad Heidenrijck en
dr. Joh. Eastenrath te Keulen, die eeu
in het Duitsch gesteld getuigde ter voor
lezing inzond. Thym's dochter, Cathari-
na, zond uit Parijs een telegram, waar
in zij hare erkentelijkheid beleed voor
de hulde, aan de nagedachtenis van haren
vader bewezen.
Zij, die door hunne tegenwoordigheid
den indruk der plechtigheid verhoog
den, plaatsten liunne handteekeningen in
een kahier, dat eene oorkonde der plaat
sing van dezen steen zal bevatten.
Te Nieuwer-Amstel heeft zicli een
commissie gevormd, bestaande uit den
eerw. heer H. N. Colla, kapelaan, en
de lieeren L. v. Casteren, respectieve
lijk in qualiteit van president van liet
jarochiaal kerk- en armbestuur van Bo
venkerk, en P. J. Raaymakers, presi
dent der R. K. kiesvereeniging, met het
doel gelden hijeen tc brengen voor een
eenvoudig maar waardiggedenktee Ice n
voor pastoor Brouwers.
De hoogleeraar O. B. Spruijt heeft
Woensdag-avond in de Utrechtsehe kies-
vereeniging een voordracht gehouden over
liet kiesrecht. Spreker gaf een overzicht
van de bezwaren welke hij koestert legen
de ingediende kieswet van den minister
Tak en van de critiek welke over haar
is uitgeoefend. Die critiek achtte prof.
Spruijt zoo vernietigend, dat men niet
kan aannemen deze ontwerpen, zooals
ze zijn, door een Nederlandsche Kamer-
te zien aanvaarden, terwijl do voorstan
ders tegenover de bezwaren niets dan
algemeenheden stellen.
Vervolgens wees spreker er op, dat
de kiesrecht-Ontwerpen zich sterk bewe
gen in de richting van een der dwaas
heden van onzen tijd, namelijk ingeno
menheid nu-t de democratie, en vooits
dat zij blijk dragen van coquetterie
met het socialisme, hetgeen de groote
plotselinge uitbreiding van het kiesrecht
hoogst bedenkelijk maakt.
Met betrekking tot hetgeen zou moeten
gebeuren indien liet tegenwoordig minis
terie moet aftreden, zeide de lieer Spruyt,
dat liet vorig kabinet niet zou kunnen
optreden,wegens Ie oneeniglieid van de