Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
Branderijen in Limburg.
16de Jaarg.
Woensdag 13 September 1893.
No. 4685.
xxvean J^oog^traai 317.
De Poolsohe Banneling.
Const. Makkes.
Feuilleton.
PRIJS VAN DIT BLAD:
PRIJS DER ADVERTENTIÊN
Op- en Afkoelen.
NIEUWE SCHIEOAMSCHE COURANT
Voor Schiedam per 3 maanden
Franco per post door geheel Nederland
Afzonderlijke Nommers
f 1.50
- 2.—
- 0.05
Het auteursrecht van den inhoud dezer courant is verzekerd
volgens de Wet van 28 Juni 1881 (Stsbl.) No. 124.
Van 1 6 regelsf 0.60
Elke gewone regel meer-0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke o\ereen-
komsten aangegaan
Op vereerend verzoek nemen wij het
jagende stuk over uit den Limburger
Roerier
MAASTRICHT, 7 September 1893.
Mijnheer de Liedacteur.
't Is mijne gewoonte niet, iets onder
joelen of banken te stekenrond kom
dit voor mijne zienswijze. Mijne
*egenpartij, de fiscns, zal dat, hoop ik,
^®ten op prijs te stellen, en in plaats
^an wraak te komen zoeken in de bran-
(:er\jbij wijzej van eene bewaking door
lndernissen met de courant in de hand,
doodjg ik haar uit mijn voorbeeld te
Vo%en.
Ik ben opgekomen voor de belangen
?er branderij-industrie. Om echter in
het vervolg den toestand in een zuiver
agücht te plaatsen, en daardoor het
Publiek te kunnen laten oordeelen, acht ik
®t noodzakelijk veel, heel voel, zoo
?jet alles, aan het oordeel van het pu
bliek te onderwerpen. Alle handelingen
hsr kleine en groote autoriteiten moeten
hiön toets kunnen verdragen. Ik hoop,
Mijnheer de Redacteur, dat U mij uwe
kolommen daarvoor even bereidwillig
k's voorheen zult afstaan.
Heden verzoek ik de gastvrijheid voor
^oige rekwesten aan en antwoorden
daarop van Zijne Excellentie den Mi
eter van Financiën over het op- en
afkoelen, eene levensvraag voor eiken
11>telligenien brander.
H dankend, enz.
*^an Zijne Excellentie den Minister van
Finanliën 's-Gravenhage
Met verschuldigden eerbied geven on-
°rgeteekenden, J. 11. AubelL. van
wbelConst. Marres, E. H. Meijers, Jos
"u" AubelWed. Claessens- Gillissenallen
branders te Maastricht, Uwe Excellen
tie te kennen
dat zij door het bestuur der indirecte
belastingen en aceijnsen zijn aangemaand,
in hunne branderijen niet meer te ge
bruiken de spuitslangen, om de beslag-
slagbakken aangebracht en dienende om
het in gisting zijnde beslag op eene ge-
wenschte temporatuur te houden
dat deze koud- en warmwaterbuizen
met weten der administratie sedert jaren
gebruikt zijn
dat ondergeteekenden niet zonder
grond vermeenen, dat het a/Troelen van
reeds opgekoeld beslag in zomerdag even
min bij de wet verboden is als het ver
warmen daarvan in den winter
dat desniettemin door ambtenaren aan
diverse branders bekeuringen gemaakt
zijn op grond van Art. 61 4
dat art. 61 4 spreekt over zooge
naamde opkoeling van het beslag, van
de werkzaamheid n. 1., welke volgt op
het beslaan en de versuikering van 't
meel, van die werkzaamheid, welke het
gisten voorafgaat
dat die opkoaling bestaat in het op
zekeren warmtegraad brengen van het
beslag en het daarna bijvullen der bak
ken met dunne spoeling of water;
dat de in Art. 61 4 bedoelde op-
koeling zeker afgeloopen is, wanneer in
de Branderijen der Eerste Derde Klassen
de bakken gevuld zijn en de zetgist met
het beslag is vermengd;
dat het nimmer de bedoeling van den
wetgever kan geweest zijn, om door
art. 61 4, hetwelk alleen van op-
koelen gewaagt, de brander te dwingen
tot een gisting, welke in strijd is met
de eerste beginselen van hetbranderij-vak;
dat de bedoeling van art. 61 4 is
te beletten het afkoelen na het beslaan
in de beslakken, van het versuikerde
meel door kunstmiddelen, en daardoor
het gebruiken van meer meel dan het
minimum bij het beslaan te verhinderen
dat de afkoelingen echter, door adres
santen in hune branderijen gedaan, slechts
Naar het Fr&uach van Loüis Collas.
*4)
^êdora, die mij zag vefbleeken, wilde mij
afv5Voeren i maar ik kon mÜn 00oen er
®n,leu en te midden van al die ongelukki-
*ocht ik naar een bekend gelaat.
U HelenaHelenariep ik ontsteld uit.
h»rl! dflrtJ had ik de vriendin mijner jengd
ooi. ZÜ strompelde voort, vermagerd, de
tijS handende van de koorts, maar nog al-
wL ?cl»oon, in haar kalme, heldhaftige onder-
het Snelde naar buiten maar de Kozakken, die
ilc £e'eide uitmaakten, duwden mij ruw terug
échten S'ecllts deze korte vraag tot Helena
^at is er van Ladislas geworden
die wees my op een groep veroordeelden,
men naet ketenen had beladen, hetzij om
de zwaarte van hun misdrijven, hetzij om da
den van weerspannigheid. Hij lag op een weinig
strooi in een wagenwie zou in dien ongeluk
kige met verwaarloosden baard en haar, ver
magerd gelaat en verwilderde oogen, waaruit
alle uitdrukking verdwenen was, den schitte
renden Ladislas hebben herkend
Toen ik weder binnen kwam, half krank
zinnig, tengevolge van die ontmoeting, was ik
verwonderd over de verandering, die het ge
laat van Fédora had ondergaan de bevallige,
lieve uitdrukking er van was vervangen door
een van onrust en gedwongenheidzelfs de
klank harer stem was veranderd.
Gy hebt de gevoeligheid van die dame
slechts zeer weinig ontzien, ze de zijuw plot
selinge vraag schijnt haar levendig ontroerd
te hebben.
Ik keek haar aan, zy bloosde. Er waren
vele feiten aan te wijzen, die mij rechtigdeu
om te gelooven, dat zij mij beminde maar ik
had die gedachte altijd ver van mij afgezet
doch ditmaal kon ik mij niet bedriegen, ik
begreep dat zij in Helena, nog zoo schoon, ook
in haar lompen, een mededingster vermoedde
en dat hierdoor haar jaloezie was opgewekt.
Ik betreurde dit, en een oogenblik dacht ik
er aan die dwaling te laten bestaan, opdat zij
haar liefde, van alle hoop beroofd, gemakke
lijker zou kunnen vergeten maar behalve dat
het middel weinig afdoende was, kon ik niet
tot het plegen van dat bedrog besluiten,
ten doel hadden de natuurlijke en regel
matige gisting te bevorderen
dat de bekeurde branders bij den
H. E. Gestr. Heer Provincialen Inspec
teur tot transactie opgeroepen zijn, doch,
aangezien zij vermeenen niet te zijn in
overtreding der wet, gewaagd hebben
deze transactie voorloopig nog aan te
houden
Redenen waarom ondergeteekenden
Uwe Excellentieonderdanigst verzoeken
Art. 61 4 niet in verband te willen
stellen met onze manier van afkoelen bij
het gisten en dan aan de administratie
der aceijnsen alhier zoodanige instruc
ties te geven, dat adressanten niet meer
in hunne fabricatio worden bemoeilijkt,
en tevens te gelasten, de opgemaakte
Processen-verbaal te vernietigen.
'tWelk doende, enz.
MINISTERIE YAN FINANCIËN.
Afdeeling
Invoerrechten en accijnzen
no. 6.
s-Gravenhage den 28 Aug. 1893.
De Minister,
Beschikkende op een verzoek van
J. H. van Aubel e. a., branders te Maas
tricht, om in hunne branderijen dei-
eerste soort, derde klasse, aldaar, het
beslag te mogen afkoelen door aanvoer
van koud water langs de buitenzijde
der beslagbakken en voorts om de des
wege tegen hen ingestelde bekeuringen
buiten verder gevolg te laten
Gelet op het bericht van den Provin
ciaal-Inspecteur der directe belastingen
enz. te Maastricht dd. 2 Augustus jl.
No. 719
Gezien art. 61 4 der wet van 20
Juni 1862 (Stbl. No. 62), heeft goed
gevonden en verstaan
Bij afschrift dezer den adressanten
te kennen te geven, dat wat de voor
melde afkoeling aangaat, de wet de inwil
liging van het verzoek niet toelaat, dat
daarom ook geen termen zijn gevonden,
tot buitengevolgstelling der voormelde
Ik vertelde haar mijn en Heiena's geschie
denis nog gedurende eenige oogenblikken
drukte haar blik twijfel en wantrouwen uit,
maar zij wist dat ik tot liegen niet in staat
wasmijn verhaal droeg den stempel der waar
heid en overtuigde haar. Zij zag wel, dat ik
voor Helena nog altijd grooten eerbied koester
de en een broederlijke genegenheid, maar dat
er van hartstocht toch geen sprake was. Haar
gelaat kreeg wederom zijn gewone uitdrukking
terug en in haar hart keerde het vertrouwen
wederik dacht haar bescherming te mogen
inroepen voor mijn landgeuoote en haar echt
genoot. Zij beloofde my die met een levendig
heid, welke mij bewees dat ik haar goed be
grepen had.
Ik was zeker van haar oprechtheid, maar
had helaas weinig hoop op den goeden uitslag
van haar pogingen.
Ik had haast om Helena te zien, die met de
overige gevangenen buiten de stad. gelegerd
wasdit was niet zonder motielijkheidde
gevangenen werden zeer streng bewaakt, en
dit behoefde my niet te verwonderen, daar zij
onder de bevelen van Koléief stonden.
De Russische Regeering, een ambtenaar
willende verwijderen, die hinderlijk begon te
worden en wenschende gebruik te maken van
de slechte hartstochten van dien man, had hem
belast om een konvooi gevangenen naar Siberie
te geleiden en hem een opdracht gegeven, die
bijna alle autoriteiten in de provincie aan hem
bekeuringen, doch dat deze, voor zoo
veel zij de overtreding van het aange
haalde art. 61 4 betreffen, bij trans
actie kunnen worden beëindigd tegen
betaling voor elke bekeuring, van fllO.
boete en de kosten, mits de bekeurden
zich daartoe binnen veertien dagen bij
den voornoemden Provinciaal-Inspecteur
vervoegen.
Voor gelijkluidend afschrift
])e Secretaris-Generaal
{get:) BARTSTRA.
MAASTRICHT, 4 September 1893.
Aan Zijne Excellentie den Minister van
Financiens-Hage
Excellentie,
Vertoonen met verschuldigen eerbied
de ondergeteekenden, J. H. van Aubel
L.van Aubel, Constant Marres, E.H. Meyers
Jos. van Aubel, Wwe. Claessens- Gilissen,
allen branders en wonende te Maastricht,
dat zij niet weinig verbaasd geweeet
zijn over de beschikking van Uwe
Excellentie dd. 28 Aug. jl. No. 6, afd.
invoerrechten en aceijnsen, omdat deze
iets betreft, hetwelk door vertooners niet
is gevraagd
dat het waarschijnlijk aan de minder
juiste redactie van het request van
adressanten te wijten is, dat daarop
eene beschikking volgt, die spreekt van
een verzoek om het beslag te mogen afkoelen
door aanvoer van koud water langs de buiten
zijde der beslagbakken
dat toch 't request van 24 Juli jl.
geenszins de strekking had om eene
nieuwe inrichting aan de beslagbakken
te mogen aanbrengen, maar wel om de
nieuwe vexatiën, vexes noemde men het
in 1822, der administratie alhier in
Limburg, te keer te gaan, welke vexa
tiën alhier op neerkomen, dat ingenieuse
ambtenaren het woord ^koelen van art.
61 4 niet begrijpende, of dit opzet
telijk verwarrende met a/koelen, eigen
dunkelijk een verbod uitgevaardigd
hebben hierin bestaande, dat vertoo-
ondergeschikt maakten; hy was almachtig.
Na verscheidene nuttelooze pogingen, begon
ik er aan te wanhopen om den kring van
schildwachten te doorbreken, die my van de
gevangenen scheidde, toen een ondergeschikt
ambtenaar my op geheimzinnige wijze naderde.
Gy wenscht een dame te spreken, Helena
genaamd, niet waar
Ja.
Ik kom van harentwegeik zal u gelei
den houd n gereednog dezen avond zal ik
u komen halen.
Ik vroeg my zeiven niet af, waarom die
man zich zoo minzaam betoonde en bevond asij
op het aangegeven uur op de afgesproken
plaats.
De plek, waarheen hy my in de duisternis
geleidde, was zeer gunstig voor een geheim
onderhoud.
Binnen een van de laatste uitloopers van
het gebergte was een holte; twee groote even
wijdig staande rotsblokken vormden by den
ingang een soort gang; eenige denneboomen
beschaduwden dezen met hun eeuwenwoud ge
bladerte.
Helena kwam kort na mij.
Helena! Helena! zeide ik na eenige
oogenblikken stilte, moet ik n zoo terugvinden!
Wat is er geworden van de vooruitzichten bü
uw huwelijk. De toekomst vertoonde zich toen
zoo lachend en schoon voor u!
(Wordt vervólgd.)