Dagblad voor Schiedam en Omstreken. Jzerste blad. 1'de Jaarg. Zondag 18 November 1894. No. 5045. bureau l^oter^fraaf 50. Vu brief betreffenden den Katholieken gids. van Chlneesclie rechtspleiina. u f; PRIJS TAN DIT BLAD: ^°or Schiedam per 3 maandenf 1.50 Franco per post door geheel Nederland - 2. Afzonderlijke Nommers- 0.05 PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 16 regelsf 0.60 Elke gewone regel meer- 0.10 Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeenkomsten (Slot.) ^nicissime, V°°r gelauwerdenAmice, in brjej aatsten brief, of liever in dit laatste Uit deVerv°'^ moet ik met u de dichtstukken <lan Gids van 1894 bespreken. Scherp ^uitii ^e^eugen en uw aandacht nog een si °P> want gij weetharptonen, cither- iiUljJ' Snarenspel, dat is alles schering en bQ^h de 'leeren dichters. 'Uoet scherts ter zijdeNeenhet '1 dg erkend, de dichtstukken, welke men Poezy Gids leest, zij zijn geen ulevellen- gePein '^aar mannentaa' en woorden wol Slechts over eenen dichter moet Ve]. nilJn hitteren spijt een weinig anders t6ed*e" ^'erover straksGij vat mij Öroegeloot ik- trU(Jen ,er Florentius en professor Ruijten 'Uet b 'n ket afgeloopen jaar, elk eenmaal, °P 'n den Gids. Florentius gaf nlig historisch verhaaltje uit het den dood van den hertog van °oie »o°t6 en de droefenis van diens echtge- HöOft argaretha verhalende. Welnu, hoe 'i)k e '^neice, zoo'n gedicht te zijn Natuur- c, °udig als een chronijk, en naief als °°sterlegende En zoo is het ook. ^Ccad n tWSe 'aatste regels vormen een V'aW'i tegen den stijl. In poezy is het V„ Uk te zingen: voorts haar vreugd en lach. V, b lleven 6§etiv n Pro^essor> heeft zich, in zijn '^pot| °udig reislied over Zwitserland en de '"mrner aan deez' peccadillo schuldig vreeryi, 6" b. 1U als vroeger leed en tranen «leve- WUi»en euilleton. C, "c'celsche Rijk, dus lezen wij in Uft^aldel" t S's™n' heeft een zwartkijker e»-. ,'Jk aanleiding om te gelooven dat le'ft van het menschdom gescha- i eene aanleiding om te gelooven dat „n>, 'Jf '„a dLe andere het land op te jagen. i i itijj e brieven althans, die van de be- iL^'diog ^"sschen heidenen en christenen Ute 'nSeh n> komen er telkens mede- UetolA®1» Vonv Cif'Üke |V°or' waaruit blijkt, dat het on- (|ter« herb'26"^^ eene men'ote twist" 1 rk k e ri°e n d e za] hiervoor mede ten bewijs 'U >gfóe 4 'S een gewoon dorpje, waar zich ve, 'ilJers Jesuiëten vestigden, omdat r rrpfc, 'dene catechumenen woonden, h al echter reeds in het volgende gemaakt. Welk een spelen met velerlei versmaten, en welk een overvloed van aller lei natuurschildering werd hier gegeven Maar hier ontbreekt weder een belangrijk tond. Professor heeft gereisd voila tout. Hoeveel dichterlijker zouden die Ruijtiaan- sche Alpen en Meeren nog meer wezen in een omlijsting van een heldenkrijg of van een anders historisch gegeven. Evenwel, wij zijn dankbaar en voldaan. Maar eigenlijk had ik, Amice Verhoeve, u eerst de Januarij-aflevering van 1893 moeten herinneren. Voorzeker de klokken van Nieuwjaar, zooals het dichtstuk der eerste aflevering heette, klonken keurig fijn en bemoedigend. Jammer slechts dat het telkens wederkeerende woord voorwaarts geen schoon synoniem heeft in onze taal. Aan de jeugd, zoo luidde in het Februari nummer een zang van li. J. M. van den Heuvel. Goed getroffen was de weemoeds- toon in dat liedmen moest aan het einde der lezing erkennenja, de dichter heeft gelijkde jeugd des menschen gelijkt het meest op den Paradijs-toestand. En helaas, nu moet ik, Amice, dien dich ter bespreken, over wien wij reeds meer hebben gehandeld. Ik bedoel den heer Eduard Brom, van wien in den Gids een sonnetten-groep is geplaatst onder den titel Lijdensherinneringen. Ik vrage u kan het den lezers van den Gids behagen, dat daarin verzen voorkomen als deze Wat is het leven een nooit eindend lijden, Naar ziel en lichaam, een ondraaglijk smach- [ten. Naar licht en vrede een foltring en [lijden. Door 'tleeg verlangen, 't doelloos heilver- [wachten. Is dat de Christenbee die roept: Abba, vader, en die als vrucht des Heiligen Geestes, de liefde, den vrede en de blijd schap nooit, ook niet in het lijden, mag vergeten? En men zegge niet, straks roept Broms gedicht ook tot Godwant, rondweg jaar merkelijk afnam, uithoofde eener zware vervolging. Daar is evenwel nog een missie huis, of, zooals men het noemt, een kongsoe, met een pachter als huisbewaarder. Deze nu, een man op wien men rekenen kan, had in dienst een twaalfjarig kind, het zoontje van een christen uit de buurt. De voor naamste bezigheid van den knaap bestond hierin, dat hij den grooten, zwarten buffel langs de rijstvelden moest laten grazen. In het voorbijgaan gezegd't is een echt her derlijk tafereel, als men een troepje zulke knapen, op hun tammen os gezeten, bijeen ziet, met eene mat van gevlochten schors om het lijf, een buitensporig grooten hoed van bamboes en nenupharbladeren op het hoofd, en een broekje met zoover mogelijk opgestroopte pijpen. Als het regent, en de ossen dus niet in het gareel zijn, ziet men die kleine herders meest bij elkandermaar op den dag, waarmede dit verhaal begint, was het droog weder, en de ossen aan het werk, terwijl de knechtjes aan het gras- snijden waren langs den zoom van een korenveld. Opeens komt daar de eigenaar van het korenveld toegeloopen op Petoio, zoo heet het knaapje van wien boven ge sproken is, en snauwt gesproken, ik vind die bede wansmakelijk en ongepast. Ziehier een proeve. De dich ter durft tot God aldus veel te vrijpostig spreken Is dan voor mij alleen geen medelij, Wien 't lijden met zoo wreede koorden bindt Van foltrende onmacht, dat ik, groot en vrij, Een slaaf ben en, geen zweem van vrijheid [vind Nu Amice, smaakt dat alles nu niet naar de zieke Duitsche Werthers-poezy Wel zekergeen zweem van vrijheid, een slaaf, en al dat moois meer Bah Neen, neen, Otto van Valckenburgs poezy, dat is andere taal! In de Gtds-aflevering van Juni gaf genoemde dichter ons een lied over, de kunst. Hoor eens, Verhoeve, luister eens. O Harmonie, zoo roept de dichter tot de vreugde des hemels O Harmonie, waaruit de tonen springen Bij ons gehoord, laat ons eens mede zingen Der heem'len Alleluja, keer op keer. In Poezy van Seraphijnsche tongen Bij gouden harp-getokkel blijde ontsprongen, Den God, Drievuldig en toch Een, ter eer Voorwaar, dat is hartetaal. Otto, wij groe ten u uit de verte, zooals men weleer de zan gers der vrome Middeneeuwen groette. Hoemeer gij maar zingt, hoemeer ziele- vreugde onder ons En die vreugde kan zeer zeker samengaan met gezonde, met fijngevoelde weemoedig heid. Het dichtstuk over' het vallen der bladeren van E. B. v. T. en de Kerkhof- bloemen door II. C. Stolk, leveren daarvan de bewijzen. Stolk staat hier evenwel hoo- ger dan de anders zoo scherpzinnige E. B. v. T., want de heer Stolk bood ons primo iets oorspronkelijks, en secundo een lied met een ideaal. Het resurrexit wordt fraai en opwekkend na al het treuren op het kerk hof ingevoerd, en daarom heeten hier de verzen met rechtbloemen. Maar E. B. v. T. houde het ons ten goedeMillevoye's imitatie is wel aangrijpend, voorzoover de val der bladeren den dood des kranke ge- Zeg ereis, kwajongen, van mijn koren afblijven versta je Wie komt er aan je koren, ouwe gek Jij, ongedierte Ongedierte daar zit je zelf vol van. Dat liep hoog, de heiden werd woedend hij deelde aan Petoio, die niet op zijn mond bleek gevallen te zijn, eene vracht oorvijgen toe, en rukte hem den hoed af. De kleine liep huilend weg, niet naar de Kongsoe, maar naar zijns vaders huis. Toen de vader, een christen, het verhaal van den jongen gehoord had, werd hij boos, en ging ijlings het pad op om rekenschap te vragen. Uw jongen? wel, die heeft mijn koren afgesneden. Dan hadt ge mij moeten waarschuwen. En waar is dan dat koren Het kwam ook weder tot hooge woorden de heiden pakt den christen bij den kraag, en er ontstaat eene vechtpartij. Er komt een buurman bij, deze houdt het met den heiden. Twee tegen een, denkt de christen, dat is een harde toermeteen vliegt hij op den heiden aan, ert werpt hem achterover op den grond. Vader Petoio was nu los en ging aan den haal. lijkt en vergezelt, maar zij behandelt toch slechts de eene zijde, de bloot natuurlijke zijde van onzen aardschen ondergang. Evenals Otto van Valckenburg, heeft v. d. G. pr. een lied op de kunst, maar ook op den kunstenaar in den Gids geplaatst. Ik herinner mij, amice Verhoeve, dat gij mij dit poëem hebt aangewezen, toen ik u van Broeres Merodaat sprak. En inderdaad, de gedachten van het hierbesprokene dichtstuk zijn Broeriaansch. Maar niet vloeiend is m. i. de regel Bind' voor binde) schoonheidszin en kunst genot. Ook klinkt het niet dichterlijk, rechtuit tot de kunst uit te roepen Vrees, kunst, enz. Dan, behalve nog een paar dergelijke fouten is het dichtstuk zeer schoon en van pas in onze dagen. Eindelijk ontmoeten wij nog een poeëm Carnots dood, door G. V. S. Deze dich ter heeft taal en ideeën beiden, flink in zijn macht. Mag ik zeggen, aan wiens poëzij dit lied bij Carnots dood deed denken Het riep Jonckbloets Isaias in de gedachte. Luister slechts Ik zal der vaad'ren zonden wreken Op 't kind in 't latere geslacht, Zoo heeft Jehova tot de Joden Gesproken, toen Hij zijn geboden Op Sinai aan Jacob bracht. Gij zult zeggen, Amice, dat bracht en dat Jacob zoude Jonckbloet niet gebruikt heb ben. Welnu, ik zeide ook niet, dat G. v. S. reeds een Jonckbloet is, maar hij doet er toch reeds aan denken en reeds dit noem ik reeds veel, ja, zeer veel. En nu ben ik met onze correspondentie ten einde. Het politiek overzicht in den Gids had m. i. ook nog wel een bespreking in specie en wel een loffelijke bespreking verdiend. Maar daarmede zouden wij meer op gebied der journalistiek komen. De algemeene verklaring dus dat het genoemd overzicht uit een gezonden kop komt, die De buren, meest vrienden van den heiden waren op het leven toegesneld, en kwamen eenparig tot het besluit, dat de omverge worpen boer beschouwd moest worden als doodelijk gewond. Zóodra alles goed en wel besproken was, werd er eene draagbaar gemaakt, en droegen zij den man, zoo voor zichtig mogelijk, alsof zij werkelijk geloofden, wat zij verzonnen hadden, en het inderdaad een stervende gold, naar de Kongsoe. Im mers, de moordenaar was een christen, en het sprak voor die Chineesche ruziemakers vanzelf, dat de Westersche godsdienst aan sprakelijk moest gesteld worden voor het geen een zijner belijders bad misdreven. De woelige troep trok derhalve voorwaarts naar het missiehuis. Het gerucht, dat een burger door een christen doodelijk verwond was, had zich inmiddels allerwegen verspreid. (Wordt verenigd.) NIEUWE SCHIEDAM COURANT ll[HiMnmi'iniiiiniiiuiniiiuit«i[niii"iiii Den WelEdelen Heer Verhoeve, redacteur der Nieuwe Schiedamsche Couiant te Schiedam. ik toj- -

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1894 | | pagina 1