Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
Weergevonden.
bureau IfioterBtvaai 50.
22ste Jaar»;.
Zondag 15 Januari 1899.
No. 6296.
EERSTE BLAD.
PRIJS VIN DIT BLAD:
Voor Schiedam per 3 maandenf 1.50
Franco per post door geheel Nederland - 2.
Afzonderlijke Nummers - 0.05
PRIJS DER ADVERTENTIÈN:
Van 16 regeis0.60
Elke gewone regel meer-0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeenkomsten
aangegaan.
Parijsche Kroniek.
Het staatkundige leven heeft zijne bezig
heden weder hervat en de weinige dagen
van verademing en betrekkelijke rust zijn
feneinde. Het begin was naar omstandig
heden niet slecht, üe eenige keuze die de
kamer te doen had welke belang inboezemde,
*as die van haar voortzitter.
Brisson had de candidatuur tegenover
^eschane), den afgetreden president, aange-
n°men en zoo hij zich vleide te slagen, dan
^erd hij leelijk teleurgesteld. De onpartij
dige, hoffelijke, geestige leiding van De-
Schanel gaven hem alle kansen herkozen te
worden, en de 323 stemmen welke hij ver
kreeg, tegen 187 op Brisson uitgebracht,
hewezen dat hij gedurende zijn eerste jaar
Van voorzitterschap eene vaste meerderheid
heeft weten te winnen en die sympathie is
zeker niet onverdiend. De uitslag werd dan
ook met leveniiigen bijval begroet.
De afgevaardigden schenen bij deze eer
ste zitting met de beste voornemens bezield,
doch als men zegt, dat de hel daarmede
bestraat moet zijn, dan wegen die goede
bedoelingen niet zwaar. Zij zagen er in
meerderheid uit alsof zij de zaken niet van
de donkerste zijde wilden beschouwen en
hunne portefeuilles opgepropt met wetsont
werpen, amendementen en interpellatiën
beloven veel voor het heil van het Vader
land en minder voor de aangename afleiding
der publieke tribune. Te midden der
dagen van beroering en hartstochtelijke
conflicten waarin het ongelukkige Frankrijk
reeds sedert maanden rondspartelt, blijven
die goede vertegenwoordigers des volks nog
gelukkige menschen, tevreden met zich-zelven
en fier het zoover gebracht te hebben.
De vorige week is hier de heer Edouard
Hervé overleden, een man die al de gaven
des geestes en des harten bezat om zijn
F en i 1 le t o n.
3)
»Ik ben een groote lafaard. Ik verdien
niet meer te leven, ik zal naar het graf
van mijn kleinen Paul gaanik zal hem
roepen, hij zal mijn stem herkennen. Ik zal
hem zeggenPaul, gij zijt daar, open mij
Uwe kle'ne armpjes ik wil met u slapen.
Mijn lieve Paul, ik beminde u zoozeer, mis
schien wel te veelEn de aardige liefkoo-
zingen en de kleine handjes, die uw gezicht
streelden, en het vroolijk gesnap en gelach 1
Och, van dat alles is niets meer over, helaas
niets, Wat genot kan het leven mij nu nog
schenken Mijn God, waarom hebt Gij mij
zoo beproefdIk was toch niet slecht, ik
was ijverig in mijn werk, dronk nooit en had
myn vrouw lief." Bij deze laatste woorden
hield hij echter beschaamd en berouwvol op
land en volk allernuttigst te zijn, doch die
het nooit zoover heeft kunnen brengen tot
afgevaardigde benoemd te worden. Een der
besten onder de Fransche journalisten, en
stichter en hoofdredacteur van de Soleil, de
eerste krant a 5 centimes, is hij niet meer
dan lid van den Parijschen gemeenteraad
kunnen worden. Als letterkundige stond hij
zoo hoog dat de Fransche Academie hem
sedert jaren in haren kring opnam; en niet
tegenstaande hij juist de man was om op
staatkundig gebied een schitterend figuur
te maken, heeft het onpartijdige algemeene
stemrecht hem er altijd buiten gesloten.
Katholiek, royalist en conservateur van
de goede school, heeft hij zich in alles door
hoflijkheid en rechtvaardig zijn, zelfs bij
zijne tegenstanders, geacht en bemind weten
te maken.
Zijn einde als oprecht geloovig katholiek,
bezegelde de vele schoone daden van een
leven vol arbeid en toewijding aan de goede
zaak. Moge het velen tot voorbeeld zijn 1
De voorstanders van de afschaffing der
doodstraf zijn weder in beweging gekomen
en stellen alles in 't werk om hun streven
te bereiken. De terechtstellingen, dat hebben
zij reeds verkregen, zullen voortaan, althans
te Parijs, niet meer in 't openbaar, doch
op de binnenplaats der gevangenis, moeten
plaats hebben en hiervoor is bepaald veel
te zeggen. Indien men eens zulk een
schrikwekkend schouwspel heelt bijgewoond,
dan keert men er, zoo geen ambtsplichten
er toe dwingen, niet gemakkelijk weer bij
terug. In September van het jaar 1878
zag ik hier de dubbele executie van Lebiez
en Barre, twee nog jeugdige misdadigers,
die eene bejaarde melkverkoopster, ver
moord, in stukken gesneden en daarna in
een koffer verzonden haddendoch ik heb
er nooit meer aan gedacht, in den nacht
optestaan en de Place de la Roquette met
zulk een sinister doel te bezoeken, ja ik
vind er nu zelfs iets wreeds in, waarover
»Mijn vrouw, mijn arme goede vrouw, ik
heb haar geslagen. O, wat lafheid Ja, ik
ben een lafaard 1 Neen, niets weerhoud; mij
nog op deze wereld. Mocht God mij spoedig
uit dit ellendig leven halen 1"
Den volgenden morgen was hij weer te
Parijs. Hij dacht dat men zijn arm kind
op het kerkhof van St. Ouen begraven had.
Hij begaf er zich heen. Weldra was hij in
de woning van den opzichter van dat kerk
hof. Hij nam zijn pel at en draaide die
links en rechts tusschen de vingers, zonder
één woord te spreken, hij kon er niet uit
krijgen wat hij wilde vragen. Zijn knieën
knikten, zijn tanden klapperden eindelijk al
zijn moed en wilskracht bijeen rapend,
zei hij
»Mijnheer, wilt ge mij een graf aan
wijzen
»Een graf, welk graf
»Dat.... van den.... kleinen Paul."
»Den kleinen Paul, wie, wat Zijn fami
lienaam
»Paul Latoche-"
Hij begon bitter te snikken, en er heerschte
een langdurig stilzwijgen. Hij was overspan
nen en rustte met het hoofd tegen den muur
van het vertrek, terwijl hij onheilspellende
men zich eerder te schamen heeft dan er
roem op te dragen, uit zuivere nieuwsgierig
heid een medenatuurgenoot ter dood te
zien brengen.
De grootste wijsgeeren, rechtsgeleerden
en menschenvrienden zijn het nooit over
deze kwestie der doodstraf eens kunnen
worden, zoodat zij tot heden nog niet is
opgelost en nieuwe argumenten worden
door de afschaffers zeer weinig geleverd.
Die door Beccaria aangevoerd, dat de maat
schappij geen recht heeft zich te wreken
en men geen moord door een nieuwen
moord mag straffen, hebben reeds lang
uitgediend en werden door de advocaten-
verdedigers in het oneindige herhaald.
Daartegen staat het kranige antwoord van
Alphonse Karr, op de vraag tot hem gericht
of hij tegen de doodstraf was. »Datisgoed,
zeide hij, doch dat de moordenaars dar.
maar beginnen." De beweeggronden van
enkele voorstanders der doodstraf zijn ook
niet onomstootelijk en zeer vreemd zijn die
van den beroemden Engelschen rechts
geleerde Jeremias Bentham. De doodstraf,
schrijft hij, bedaard en uit een wijsgeerig
oogpunt beschouwd, is slechts een kort
oogenblik van lijden en maakt een einde
aan een meestal ongelukkig bestaan. Het
is dus, volgens dezen zachtzinnigen geleerde,
in het belang zelf van den misdadiger, dat
men hem ophangt of onthoofd; hij zoude
immers door de wroeging geteisterd een te
smartelijk bestaan hebben.
Wat Jules Simon vóór de afschaffing schreef,
is niet minder origineel. Deze beweert name
lijk, dat de guillotine een soort van uit
daging tot de misdaad daarstelt en dat het
zien onthoofden den lust tot moorden opwekt
en aanwakkert. Wel een zeer speciaal soort
van suggestieDe Spartanen kozen dus
volgens hem een verkeerd geneesmiddel
met de dronken slaven aan hunne zonen te
toonen om hen van de dronkenschap afkee-
rig te maken Doch toen kende men ook
de macht der suggestie nog niet. Hoe over-
kreten slaakte. De opzichter van het kerk
hof was zeer onsteld, en toen hij een
register doorbladerd had, zei hij op zach-
ten toon
»Vriend, wij hebben hier dat graf niet.
Ga naar het kerkhof Pantin, of naar Bog-
neux. Gij kent dien kleine zeker wel heel
goed
»Ja, het was mijn eenig kind."
Hij ging naar Pantin, naar Bogneux, maar
overal hetzelfde antwoord. Niemand kende
dien naam.
Toen hij, uitgeput van vermoeienis en
honger, door de straten liep, viel hem eens
klaps een troostende gedachte in, namelijk
dat zijn lieve Paul misschien niet dood was.
Misschien
»Ochmijn Godmompelde hij, ik heb
dit geluk niet verdiend. Neen, dat kan niet
wezen, maar toch, daar men zijn naam ner
gens kent, moet het wel zoo zijn.
Tusschen hoop en vrees keerde hij zich
om en sloeg den weg in naar het gemeen
tehuis, waaronder hij behoordehij wilde
zekerheid hebben daar ten minste zou hij
weten wat hij er van denken moest.
Hij was als met slijk overdekt, zijn klee-
ren waren gescheurd, zijn schoenen totaal
dreven ook deze wijze van zien moge zijn,
toch dacht ik er aan bij het lezen der tal-
looze schurkenstreken door een bende van
30 jeugdige misdadigers gepleegd en die
gedurende verscheidene dagen voor het Hof
terrecht stonden. Deze bende was bekend
onder de benaming van »la bande aPapa"
en bestond uit 28 mannen of liever jongens
en 2 vrouwen, allen niet ouder dan 18
21 jaren.
Deze bende was de schrik der voorsteden
van Parijs, zooals Neuilly, Courbevoie, Leval-
lois, enz. Dagelijks vielen zij de rustige
burgers aan en met de politie schenen deze
jeugdige dieven en moordenaars den draak
te steken. Velen onder hen bezochten de
school en kennen een ambacht waarmede
zij vijf a zes francs per dag konden verdienen.
De school of liever het onderwijs, zonder
de zedelijke opvoeding, waarvoor hier schat
ten worden uitgegeven en waarvan de roode
meerderheid van den Parijschen gemeente
raad een bolwerk tegen de misdaad meent te
maken, heeft hier op geen succes te roemen.
Al die lessen in de geschiedenis, vooral dei
laatste honderd jaren, want van vroeger
willen zij niet meer hooren, hebben dus tot
nietsJ gediend dan den lust tot weelde en
genot aan te kweeken en door diefstal het
geld machtig te worden, ten einde zonder
arbeid, zich deze te verschaffen. Indien
de aangevallene zich niet gewillig alles liet
ontnemen of te veel leven maakte, dan
wierp men hem in de Seine. Vele drenke
lingen gedurende de laatste maanden in
die streken gevonden, doen aan iets ver
schrikkelijks denken.
Dat men dus aan Deibier, den ouden beul
van Parijs, die met het einde van 1898
zijn pensioen genomen heeft, weder een
opvolger gaf, is wel te begrijpen, want indien
men hier, waar de misdaden jaarlijks toe
nemen, de doodstraf officieel afschafte, dan
kan men gerust verzekerd zijn de toestand
er nog op zoude verergeren. Het is dan ook
niet in deze dagen waarin de algemeene
versleten en zijn baard had hij in vijf
weken niet geschoren. Hij wilde reeds bin
nentreden, doch de concierge hield hem
tegen.
»Waar moet ge heen?" vroeg hij barsch.
»Dat zal ik u zeggen, mijnheer," ant
woordde Séverin een weinig verlegen, uleder
kan wel eens iets verkeerds doen doch
daarom is men nog geen schurk. Ik zou
gaarne op de secretarie zijnmen heeft
me gezegd, dat Paul, mijn lieve kleine
Paul moest sterven. Toen ben ik kwaad
geworden, ik heb alles kort en klein
geslagen en ook mijn vrouw mis
handeld."
De concierge duwde hem woest op de
straat en zei
»Weg, gemeene dronkaard!"
De arme Séverin slenterde, bedroefder dan
ooit, verder. En zonder het te willen kwam
hij voor zijn huis.
(Slot volgt.)
NIEUWE SCHIEDAMSCHE COURANT
i iiiniin''nin'