binnenland. Stads- en Gewestelijk Nieuws. Kermis op Zondag. Schiedam, 25 Januari 1899. In het preadvies van B. en W. op het adres van de Christelijke Jongelingsvereeni- ging «De Heere zal 't voorzien" om voortaan de Kermis niet meer op Zondag te houden, wordt door B. en W. het volgende opge merkt Menschen van leeftijd herinneren zich niet anders dan dat de kermis hier altijd begonnen is op den eersten Zondag in de maand Juli, des avonds na afloop der open bare godsdienstoefeningen en dat op den Zondag vallende in de Kermisweek, even eens na het eindigen der godsdienstoefe ningen, alhier steeds Kermis gehouden is. Het op Zondag aanvangen van de Kermis werd echter bij de verordening op de Beurs en de Markten van 29 Juli 1881 niet ge- sanctionneerd in stryd met dien toestand werd in art. 44 bepaald, dat zij zou be ginnen op den eersten Maandag in Juli Niet te ontkennen valt, dat door het voorzetten van de traditie de Kermis op den eersten Zondag in Juli voortdurend in strijd met de verordening is gehandeld. De eenige verontschuldiging die daarvoor ook naar het oordeel van den commissaris van politie, over deze zaak gehoord, is aan te voeren, is dezedat de langdurige ge woonte een zeker recht had geschept, waarrnn het openen der Kermis op den bedoelden Zondag-avond oogluikend is toe gelaten. Hoewel nimmer klachten daarover in kwamen, meenen B. en W. daarin toch geen aanleiding te mogen vinden het initiatief te nemen tot wijziging der bestaande ver ordening, in dien voege, dat wettig worde gemaakt wat thans onwettig geschiedt. Er bestaat hier geen reden den verkeerden toestand te bestendigen. Zij zullen dan ook in het vervolg de verordening doen naleven Uaar er geen deugdelijke gronden zijn waarop haar strikte toepassing zou moeten afstuiten. Hiermede zal dus aan het 1ste deel van adressants verzoek voldaan zijn. Ten aanzien van het tweede deel. de Kermis voortaan ook niet meer te doen plaats hebben op den Zondag die in de Kermisweek valt, meenen B. en W. er geen voldoende reden bestaat om de Verordening, die voorschrijft dat de Kermis een week duurt, in dit opzicht te wijzigen. Zij stellen dus voor te besluiten aan adressant mede te deelen lo. «dat in overeenstemming met het bepaalde in art. 44 der Verordening van 29 Juli 1881 (Gem. blad no. 9 van ditjaar) de kermis voortaan zal aanvangen op den eersten Maandag in Juli, 2o. «dat voor inwilliging van het verzoek sub. b van zijn adres geen termen bestaan" Heden middag half twee werd op de Hoogstraat het vijf jarig zoontje van Veld hoven, Kinderbuurt, door een wielrijder aangereden, met het gevolg dat het een wonde boven het oog bekwam. De 21-jarige Gerard van Genen wilde heden-middag, in de Hoofdstraat op een in beweging zijnden sleepers wagen springen dit mislukte en hij kreeg een der wielen over zijn linkervoet, waardoor dit lichaams deel verwond werd. Per zelfden sleepers wagen werd hij naar zijne woning gebracht. Met 1 Februari a. s. wordt de klerk der posterijen en telegraphie 2de klasse A. Joppe van Oud-Beierland naar het telegraaf kantoor alhier overgeplaatst. Moordaanslag te Rotterdam. De 29-jarige George Anderson, wonende te Gothenburg, eerste stuurman van het Zweedsche stoomschip Norskennetwien Zaterdagnacht, aan den Sluisjesdijk met een mes levensgevaarlijke verwondingen werden toegebracht, en die naar het Ziekenhuis werd vervoerd, is op het oogenblik vrij wel. Men hoopt hem in het leven te behouden. In tegenwoordigheid van den inspecteur chef van dienst te Charlois, den heer D. A. Caspers, is uit het talud van den Sluisjesdijk het mes opgegraven, waarmede de stuurman G. Anderson door den thans in de strafgevangenis vertoevenden 22 jarigen werkman G. H. Burgers Zaterdagnacht levensgevaarlijk werd verwond. Het was daar door diens kameraad, A. Lansmeer, verstopt. Deze, mede in arrest genomen als verdachte medeplichtige, had bloedsporen, aan zijn hemdsmouwen. Hij is na verhoor voorloopig weder vrij gelaten, in overleg met den officier van justitie. Naar aanleiding van achterstaande adver tentie vestigen wij ook te dezer plaatse de aandacht op de opvoering, op 2 en 3 Februari a.s. te Delft, van het ora orium «St. Joseph." Omtrent dit reeds beroemde toonwerk wordt ons van bevoegde zijde het volgende geschreven De eerste opvoering die 8 November te Utrecht plaats had, bewees, dat dit werk beslist onder die van den eersten rang ge noemd moet worden. Gezaghebbende musici verklaren dit om strijd. Het koor, onder de degelijke leiding van den heer J. P. J. Wierts bestaat uit onge veer honderd dames en heeren, die te zamen een uitgelezen koor vormen. Met ijver wordt gestudeerd en ook de solo-partijen zijn bij de heeren Orelio en Phlippeau in goede handen. Ik meen daarom mijn stadgenooten met warmte te mogen aansporen de uitvoering van dit werk op 2 of 3 Februari a. s. te Delft te gaan bijwonen, overtuigd dat ik ben, dat deze uitvoering aller verwachting zal overtreffen. - Immers waar do leidin» van zuik een meesterwerk in handen is van aen lieer Wierts, waar deze over zulke krachten beschikt, waardoor alle executanten met ijver een goede uitvoering wordt voor- oeteid, waar de directie zich ongelooflijk e»i zorgenvoor de kleinste details getroost, 'nar zullen allen die de uitvoering gaan' bijwonen, uubbel voldaan daarvan huis waarts gaan. De moord te Berkel. Bij de schouwing van het lijk van den heer Ripping bleek, dat hem niet minder dan 26 wonden, grootere en kleinere, waren toegebracht. In zijn hoofd had hij 8 gaten, van eene hand waren vier vingers afgekapt, een kaakbeen was door midden geslagen, een oog hing er uit, een pols was doorge sneden, in de borst was een steek toege bracht enz. Men kan dus aannemen, dat de daders er in het wilde op in gehakt en geslagen hebben, toen de ongelukkige zich trachtte te verweren. Het bloedverlies van den aldus afgemaakten man is verschrik kelijk geweest. Het lijk van de huishoudster vertoonde enkel twee gaten in het hoofd. Eene voor C. Uitten boogaard ongetwijfeld verzwarende aanwijzing is, dat zich in de onderbroek, waarvan hij zich niet ontdeed, een bloedvlek vertoonde, die juist overeen komt rnet een op gelijke hoogte op de bovenbroek voorkomende bloedvlek. Die bovenbroek behoorde tot de kleeren, die te Antwerpen in beslag werden genomen. Nadat hem op deze omstandigheid ge wezen was, is Uutenboogaard teruggekomen op zijn zeggen dat hij niet wist hoe er bloed op zijn in beslag genomen kleeding kwam, en dischte hij nu het verhaal op, een vriend te hebben ontmoet, die aan een hand verwond wasdie vriend werd door hem verbonden, en vandaar het bloed op zijne kleeding. Behalve de te Amsterdam in beslag ge nomen effecten is van het gestolene nog niets gevonden. Er wordt vermoed dat het in den grond verstopt zit of aan een goeden bekende in bewaring is gegeven. De nachtwaker van Berkel heeft in den avond van den moord ongeveer 10 uur op een dijkje, even buiten het dorp, twee. personen gezien, juist was toen het misdrijf gepleegd. Hij vermoedt, dat zij de daders waren. Later kwamen beide personen op den Kleiweg terecht, waar zij ongeveer 11 uur door den landbouwer v. d. P. zijn gezien. Uit deze feiten meent men te mogen besluiten, dat de moordenaars dien nacht niet in Overschie zijn geweest, dus niet schuldig zouden zijn aan den in de Her vormde Kerk aldaar gepleegden zilverdiefstal met braak. Aan het U. D. wordt uit Rotterdam geschreven »Het is nog zoo geheel zeker niet, dat door de arrestatie van Uittenüogaard en Kraaijenbrink op de oeide daders van den moord te Berkel de hand gelegd is. «Wat eerstgenoemde betreft, zijn de aan wijzingen van zijne schuld werkelijk zeer sterk, maar datzelfde kan van Kraaijenbrink niet gezegd worden. Wel sctnjut het zeker, dat tjij in Det geheim was en een werkzaam aandeel heeft genomen in de pogingen om de gestolen effecten aan den man te brengen, maar of hij daarom aan den moord zelf medeplichtig is, moet n inder zeker zijn. riet is zeer wel mogelijk, dat ec nog een derde in het complot is. «Veel zal er van afhangen, of de personen te Berkel, die beweren op dien avond van den moord twee verdachte mannen daar te hebben gezien, de beide nu gearresteerden zullen herkennen. Dit kan eerst uitgemaakt worden Dij het onderzoek van de justitie te 's-Gravenhage. Misdaad te Oude Tonge Naar de strafgevangenis aan den Noord singel te Rotterdam is gisteren morgen overgebracht de 43 jarige timmerman J. H. uit Oude Tonge. Hij was voor de tweede maal gehuwd met de wed. De V., die van haar eersten mari, timmerman van beroep, een aardig kapitaaltje had, wat door haar tweede man die uit zijn eerste huwelijk twee kinderen had, opgemaakt werd. Hun huwelijk was ongelukkig. Zaterdag, zoo verklaarde hij, wilde hij zich en zijn vrouw een borreltje inschenken nauwelijks had de vrouw gedronken of zij werd ernstig onwel en was binnen een paar uur een lijk. Het bleek dat zich geest van zout in de ftesch bevond in plaats van sterken drank. Hij was dadelijk naar buiten gesneld' had de buren in kennis gesteld van het geval eri vertoonde ook een braudwondje aan zijn lippen, zeggende óók van de flesch te hebben willen drinken, doch het dadelijk geproefd te hebben. De algeineene indruk is echter, dat hij het wondje moedwillig veroorzaakt heeft om de verdenking van zich af te werpen Hij staat niet gunstig bekend en toont niet de geringste deelneming. Bij Kon. besluitis H. J. Kortz Fonneman, broeder-overste in het krankzinnigengesticht Padua te Boekei, benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau. De minister van Oorlog heeft bepaald dat de militiephchtingen, die onderwijs hebben genoten in de genees-of heelkunde, alsmede hulp-apothekers en apothekersbe dienden, zullen worden ingedeeld bij een van de regementen infanterie, teneinde 'ater te worden geplaatst bij eene der compagniëu «hospitaalsoldaten." De minister van Koloniën keert ein de dezer week uit het buitenland terug, en zal Maandag a. s. zijne werkzaamheden aan zijn departement hervatten. Naar de N. R. Ct. verneemt, is het de heer Cremer, minister van koloniën, die eene bijdrage van f25,000 beschikbaar ge steld heeft voor de koloniale afdeeling op de wereldtentoonstelling te Parijs. Be gift van f 10.000 van een onbekende is bestemd voor de visscherij-afdeeling. Aan het afdeelingsverslag der Eerste Kamer over hoofdstuk Binnenlandsche Zaken der Staatsbegrooting voor 1899 ontleenen wij de volgende regels, waarvan wij enkele cursiveeren en die overigens geen commen- taar behoeveiï «Sommige leden bespraken het karakter der openbare lagere school in verband tot de houding van sommige onderwijzers. Olficieel moet men zeggen dat op hun gedrag in de school niets te zeggen is, maar toch is het een onhoudbare toestand. Slechts ééu middel kan baten; de vrije school. Andere ledenvroeger voorstand der openbare school, verklaarden tot >l(t' zelfde resultaat te zyn gekomen Het hoofdbestuur van de Vereenig'»# voor Vrouwenkiesrecht zal zich tot de» minister van Justitie wenden met het vet' zoek, dat ook vrouwen zitting krijger. het bestuur van de opvoedingsgestichten- Door den heer Röell, lid der Eerst» Kamer, is een nota overgelegd, betrekking hebbende op den toestand van 'sRijks fin»»' ciën, die hem geenszins zóó verontrustend schijnt als door de Regeering werd voo»' gesteld. Na; een gedetailleerde becijfering komt de steller tot de conclusie, dat indie» inderdaad onverwijlde maatregelen behoore» te worden genomen, om tegenover de grootere uitgaven middelen te stellen di» haar volkomen dekken, of wel indien Wet' kelijk de financieele toestand minder rui»» is dan hij was, die noodzakelijkheid oi mindere ruimte alsdan in ieder geval niet zouden zijn veroorzaakt door de financieel» maatregelen van 1898—1897, maar nage noeg alleen, zoo niet uitsluitend, doo» stijging van uitgaven, die heeft plaats gehad of werd toegestaan na 1897. Niet onmogelijk dat verband bestaat tussehen deze nota eO de boven medegedeelde intrekking van be' ontwerp tot verhooging van den accijns op de wijn en het gedistilleerd. Door de le divisie infanterie zullen dit jaar najaarsmanoeuvres gehouden worden op het Noordoostelijk deel der Veluwe. Door den commandant van het Indisch» leger zijn bevelen uitgevaardigd om de garnizoens-infanterie in de afdeelingen Benkoelen, Riouw, Banka en die op Borneo er. Celebes van repeteergeweren te voorzien. De algeheele verwapening lonzer koloniale infanterie begint daardoor nu haar eind» te naderen, daar alleen de garnizoenen op Lomeok en in de Molukken voorioopig nog het oude geweer behouden. Dr. Schaepman te Utrecht. In de groote zaal van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht had gistei enavond een algemeene vergadering plaats der R. K. Kiesvereeniging, waarin als spreker optrad dr. H. J. A. M. Schaepman. In zijne inleiding wees dr. Schaepman et op hoe in 1897 de R. K. partij wei niet overwonnen had, docii niet werd verslagen. Wij hebben, zeide bij, in 1899 den strijd ge voerd met eerlijke wapenen en oprechte leuzen, doch het is ons niet gelukt de overwinning te behalen. Bij eene herinnering aan een en ander van den laaisten verkiezingsstrijd bracht dr. Schaepman ook ter sprake het tot wet verheden van het ontwerp tot afschaffing der plaatsvervanging, waardoor dit vraag stuk thans is beslist. ien sterkste zal spreker zich kanten tegen eenige verkrachting van deze wet nu deze eenmaal op wettige wijze wet is geworden. Spreker had zijne redevoering verdeeld in twee deelen De verhouding van de kroon tot de volksvertegenwoordiging en de sociale kwestie. Bij de troonsbestijging van H. M. de Koningin heeft het in sommige organen niet ontbroken aan beschouwingen over de verhouding van de kroon tot het volk. De plechtigheid van den eed van getrouwheid aan de kroon werd door sommigen gelijk gesteld met een familiefeestje. Wij zijn een huiselijk volk, zeide spr., doch zoo huiselijk wel niet. De zaak werd ernstiger toen zij bij het adres-debat ter sprake werd gebracht. Bij die gelegenheid werd door de vertegenwoordigers der sociaal democratie beweerd dat het Koningschap zooal ,niet door Parlement, dan toch door de groote parlementaire partij (de liberalen) ten grave is gedragen. In sommige kringen onstond hierover eemg leedvermaak. Spieker heeft zich o. a. afgevraagd Is dit zoo toe te juichen? Zouden wij er bij gewonnen hebben wanneer de sociaal democraten de plaats der liberalen hadden ingenomen en zou ook de Kroon er bii ge wonnen hebben 8 De groote vraag is, zei spr., dat de Kroon en het Parlement in harmonie handelen. Uitvoerig behandelde dr. Schaepman hier op de verhouding van den souvereinen vorst tot het volk en omgekeerd. rt K

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1899 | | pagina 2