Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
e schat in het moeras.
22ste Jaar
^^WjJaarg. Vrijdag 18 Augustus 1899.
l\o. 'it;>
^Bureau !£oter$ivaai 50.
vppicï
JSELE berichten.
^eönisgeving.
eton.
PRIJS VA» DIT BLAD:
am per 3 maanden f 1.50
co per pQSl ,joor geneei Nederland - 2.—
I*'onderiiike Nummers - 0.05
Voor Schied:
Frani
PRIJS DER ADVKRTKJTTI6»
Van 16 regeis1.1... f 0.60
Elke gewone regel meer-0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeenkomsten
aangegaan.
lp>cht;
Uinfe6n,WeIke gevaar, schade of
Kunnen veroorzaken.
?9|et
'Am,
en Wethouders van
ha^Svet> kA„de bePa'ingen der Hinderwet
2et> de n 'S fan de ingezetenen dat op
j e«ndav°lgende vergunningen zijn
en zijne rechtver
en* 1161 mal«n°®r'c^t'nS van een inrichting
kra ,^askr!ir.i,»Van kolfieJ met behulp van
Cht' 'n ine van li/4 paarden-
bo, j, 1 pand aan de Blauwesteeg
S, 8
en h® flrma H* M- Karis te Rot-
fak alhi 6 recbtverkrijgenden tot op-
!yi( 7r van een stoom-chocolade-
g n°- 9 t a Pand aar» den Buitenhaven-
nScbieri r Sectie L no- 1701
*<r9eniee-t? m' ^en *7den Augustus 1899.
6 er en Wethouders voornoemd,
VISSER, L. B.
De Secretaris,
VERNÈDE.
j enöisgeyiiig.
richtin»fi 5
hindep .Wel^e gevaar, schade of
Kunnen veroorzaken.
Ecam K EN wethouders van
Gelet
v»^even °k-de bepalingen der Hinderwet;
9r«üt<, .Kennis aan L aJ,
ver:
'hits
20ek
J.
aan de ingezetenen, dat
"en °m vel?n ,everen ziJn aaubangig
w. sluchterfi gunniDS tot oprichting van
?'nS aan u 'J? een '°ods achter zijne
Cnii'® B no oq. roersveld no. 85, kadaster
v»'jf8e besiii* u' heeft ingetrokken, hun
9 behn o f"59^' dal verzoek buiten
cbierf ng te laten-
Bunogj a rn' den l^den Augustus 1899.
eester en Wethouders voornoemd,
VISSER, L. B.
De Secretaris,
VERNÈDE.
ajjj.11 Vader^6hi Z'C^ naar de mededeeling van
ïna?f9 kr J m ln de buurt ,n het een of
e.nt9vens rhu® -?SCkdat ben bescherming
2'g9,> dail brandh°ut aanbood. Nog
doi 69tl ploL? nooesten zij daar blijven,
«liï 2Waren 1 "g9 °.mke,er van het weder,
tot kVeranderdnSen geleid> de sneeuw in
zp nbaarder m ,®n ^en grond noS onbe-
oiSan het t Daarna echter gingen
Cf8V'°8 van rhAt0ni 2" geld de naaste
tin 48 te hor. te vinden Satans-
hof ,"n "eh«0or|aVe j' Deze at"beid vorderde
hBï graven *ag van hen' want met
bf! 'hoest o-itWaS alleen niet voldoende
Ïkk9h van 200 gebogen worden, dat de
Jager achtLeen Voorbygaand Indiaan of
deoi doch °S °rer die bergplaast heen-
n zy zelve, wanneer ze die wilden
ALGEMEEN OYEKZICHT.
17 Augustus '99.
Het proces te Rennes.
De zaken nemen een voor Dreyfus ongun
stige wending. Dit valt niet te ontkennen.
De verklaringen der opvolgende ministers
van oorlog waren voor den beschuldigde
vrij bezwarend. Vooral de verklaring van
den oud-minister Cavaignac dat het verraad
slechts kon komen uit het hart van den
generalen staf en door een officier die er
met volle handen de noodige inlichtingen
uit putte, i. c. Dreyfus, was voor den be
klaagde zeer bezwarend, en de zenuw
achtigheid, waarvan Dreyfus onder de ver
klaring van Cavaignac blijk gaf, bewijst, hij
dit zelf zeer goed gevoelde.
Ook het besluit van den knjsraad om
ondanks de afwezigheid van Labori de de
batten voort te zetten, is niet in het voor
deel van den beschuldigde, al moet men
ook erkennen, dat dit besluit afdoende werd
gemotiveerd.
Als redenen om het geding te schorsen,
liet mr. Demange gelden, dat hij niet tegen
over één enkelen aanklager staat en dat er
nog andere beschuldigers gereed staan om
gehoord te worden.
De regeringscommissaris Carrière ant
woordde, dat een verdaging tot Maandag
zeer ernstig zou zijn uit een oogpunt van
algemeen belang, zelfs al mocht men aan
nemen, dat Labori Maandag hersteld zou
zijn. De geheele wereld wacht op den af
loop van het proces. De zaak moet niet tot
in het oneindige gerekt worden. De ver
dediging is in goede handen; ik acht haar
zegt Carrière voldoende gewapend
tegen de beschuldiging, die het niet is. De
verdediging bestudeert de zaak sedert vijf
jaren (Demange verdedigde Dreyfus reeds
voor den eersten krijgsraad) en ik heb het
dossier pas sedert twee maanden in handenIk
vraag dat de terechtzitting worde voortgezet.
Mr. Demange repliceert, dat Labori later
opzoeken niet op op een dwaalspoor konden
komen. En zoo handelden zij daarnaar, niet
vermoedende, dat hun zuur verworven be
zitting na dertig o, na honderd jaren
nog op dezelfde plaats zou liggen. Want ik
ben de laatste, die de hand zou willen leen en
tot het opdelven van den schat, en wanneer
ik mijne oogen eenmaal gesloten heb, dan
is het niet mogelijk dien te vinden.
«Na zijn terugkeer werd mijn vader door
eene hevige ziekte overvallen en daar hij
zijn einde voeldenaderen en verlangend was het
onrecht aan mij gepleegd te herstellen,
liet hij mij aan zijn sterfbed roepen.
Toch kon hij nog niet van zijn geliefkoosd
denkbeeld afstand doen, van eene vereeni-
ging tusschen John Winslow en mij en
poogde hij nog voort 't laatst mij voor zijn
plan te winnen. Toen ik echter standvastig
bleef, zag hij van verdere pogingen af en
terwijl hij mij plechtig deed beloven den
schat niet op te graven, tenzij een huwelijk
tusschen Winslow en mij tot stand
kwam, overhandigde hij mij een papier,
waarop nauwkeurig plaats en ligging van
den schat waren aangegeven. Ook ontving
ik nog het eigendomsrecht van een klein
stuk land aan de grenzen van California.
niet met vrucht aan het debat zal kunnen
deelnemen dan op voorwaarde dat hij het
verhoor van alle getuigen heelt bijgewoond.
Na beraadslaging leest de voorzitter
een beschikking voor, waarbij met alge-
meene stemmen verklaard wordt, dat er
geen reden bestaat om de terechtzitting te
verdagen, te minder daar deze volgens het
voorschrift der wet (Code de Just. Mil.art.
129 laatste lid) niet meer dan 48 uur ge
schorst kan worden, zonder dat de behan
deling der terechtzitting geheel van nieuw
at moet beginnen.
De oud-minister van justitie (in het
kabinet-Dupuy 1894 95), Guérin, wordt als
getuige gehoord. Hij zegt niets af te weten van
het fond der zaak, maar slechts de omstandig
heden te kennen. Hij zou slechts zijn voor
het Hof van Cassatie afgelegd getuigenis
kunnen herhalen.
De voorzitter zegt, dat de enquete van
het Hof van Cassatie (officieel) slechts
bekend is aan den regeeringscommissaris
en dat de verdediging en de krijgsraad haar
niet kennen. De leden van den krijgsraad
zitten hier als gezworenen bij de assiezen-
hoven zij kennen de procedure niet. Hij
noodigt dus Guérin uit zich opnieuw te
verklaren.
Daarna ligt Guérin getuigenis af. Hij
verhaalt van de verdenkingen die in 1894
tegen Dreyfus bestonden en de motieven
waarop de veldwinnende overtuiging, dat
hij verraad gepleegd had, berustte, met
name op het borderel wegens de gelijkenis
van schrift, op den aard der geleverde
stukken en op het dictée, dat du Paty hem
liet ondergaan,
Guerin spreekt voorts over den minister
raad van 1 November 1894, die met alge-
meene stemmen Mercier tot het instellen
eener vervolging tegen Dreyfus machtigde.
Mercier liet zijn collega's enkel het borderel
zien. Hanotaux'maakte eenige bedenkingen
van diplomatieken aard. De voorloopige
informaties leidden tot verwijzing van de
«Maar nog iets anders gaf hij mij en dat
was zijn vaderlijken zegen, en een goede
zegen is het geweest, die mij tot op den
huidigen dag niet in den steek gelaten
heeit. Dat ik en uwe goede vader veel wer
ken en ons inspannen moesten nu, D;ck,
ook daarin licht een goede zegenwant
het kwam mij altijd voor alsof een stuk
maisbrood, dat op onze akker gegroeid was,
ons beter smaakte dan de lekkerste vruchten
taarten, die men voor geld in de stad koopt,
konden gedaan hebben en gebrek hebben
wij nooit geleden.
»En zoo stierf mijn vader. Het was een
zeer treurig oogenblik voor mij, toen men
hem in den grond legde en mij niemand
overbleef dan mijn getrouwe Abel Watson
doch deze was mij meer waard dan
tien koninkrijken. Minder treurig kon ik
dan ook scheiden van de ouderlijke woning
en met weinig meer dan mijn certificaat in
den zak, om mij dan ook spoedig daarna
door den naastbij wonenden notaris met uw
vader te laten trouwen. Voorat had John
Winslow zijn aanzoek nog eens herhaald,
maar toen ik hem zijde, dat ik reeds een
ander toebehoorde, deed hij van alle verdere
pogingen afstand, hjj bood mij wel aan op
zaak naar den krijgsraad. Ik heb zegt
Guérin in dien tijd nooit hooren spreken
over geheime stukkeuzij zijn ons nooit
medegedeeld. Ik heb er slechts kennis van
bekomen tijdens het proces Zoia. Nooit
heb ik persoonlijk iets afgeweten van een
bekentenis van Lebrun-Renaud. Mercier
heeft ons daarvan geen verslag gedaan in
den ministerraad.
Aan het slot van zijn verhoor zegt Gué
rin Ik heb hooren zeggen, dat kapitein
Lebrun-Renaud naar den president der
Republiek en naar den minister-president
gezonden was, maar ik weet het niet uit
persoonlijke ervaring. Nog minder weet
ik wat er over dit onderhoud gezegd is.
De voorzitter, zich tot Guérin wendende,
zegtDe schrittkundige Gobert heeft (voor
het Hof van cassatie) gezegd, dat hij (in
1894) door u op het ministerie ontboden
was om u eenige inlichtingen te geven
over de zaak Dreyfus. Heeft die getuige
u toen gezegd, wijzende op de pendule, die
op den schoorsteen in uw kabinet stond:
«Mijnheer de minister van justitie, ik ben
bang dat er op dit uur een ernstige mis
slag begaan wordt Gij zoudt hem daarop
geen antwoord gegeven hebben, maar op
het oogenbJik dat hij heenging, zoudt gij
hem de meest volstrekte discretie aanbevolen
hebben, daar de regeering deze verraadzaak
geheim wilde houden en vooral bevreesd
was voor de onbescheidenheid der Libre
Parole, aangezien het een joodschen officier
gold.
Guérin antwoordt, dat zijn herinneringen
op dit punt niet geheel stellig zijnhij
kan niettemin verklaren, dat hij die woorden
niet tot Gobert gesproken heeft.
De oud-minister van koloniën Lebon,
thans als getuige voorkomend, zegt over de
voorzorgsmaatregelen welke hij ten aanzien
van Dreyfus heeft moeten nemen, dat hij
niet zou aarzelen ze nogmaals te bevelen,
zoo het noodig mocht zijn. Hij erkent loyaal
dat de brief Weyler, aan Dreyfus gericht,
de ouderlijke hoeve te blijven wonen, en
liet zelfs doorschemeren, dat wij te eeniger
tijd dan toch den schat als goede vrienden
zouden kunnen opgraven, doch ik antwoordde
hem dat wanneer bij gewetenloos genoeg
mocht zijn, om den laatsten wil der over
leden ouders als ijdele woorden te beschou
wen, ik die ernstiger opvatte. Ook wilde
ik niet in het huis van een ander wonen,
noch weldaden van iemand ontvangen. Dit
waren harde woorden, maar hij had ze ver
diend en zoo scheidden we dus juist niet als
goede vrienden van elkander.
«Datgene wat ik toen mijn eigendom
noemde, was dus zeer weinig, en wat een
certificaat op regeeringsland beteekent dat
slechts aan de uiterste grenzen iets waard
is, weet ge evengoed als ik. Uw vader had
ondertusschen ook een weinig bespaard, dat
hij bij het mijne deed, en nadat wij een
wagen, wat vee en de noodige huis- en
akkergereedschappen gekocht nadden, trok
ken wij naar het Westen. Mijn verlangen
was om ons in de nabijtieid van het Satans-
moeras neer te zetten.
Wordt vervolgd.)
NIEUWE SCHIEDAMS
'C'i'V Vi'l'l
^m&EESTER