Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
Hooien-Stelsel.
23ste Jaar<r.
Zondag 18 November 11)00
0853
1?5xxreaxx ~gèoter&ixaai 50.
KLUSTE BLAD.
jongste Encycliek van
LEO XIII.
"™e k,*m d0
wi
W
,2mk *ln<W
euilleton.
u6
JmT- "ap (2''«
PRIJS Vlï DIT BLAD:
"oor Schieaam psr 3 maanaen
-"rar.cc psr posi aoor gense: Nederianc
t-fzonderliike Nummers
f 1.50
O
- 0.05
P 14 IJ S D ES li .11) r K a T 8 !f T 6 K
Van 6 regelsƒ0.60
ïïlke gewone regei aas er-0.10
Voor hernaaids plaatsing worden biilijke overeenkomsten
ïansesraan.
cien '°noste Encycliek ^Over Jezus Christus
het er~^osser" heeft men aangekondigd als
s'erv 6atarilent! waarin Leo XIII vóór zijn
wui ï^eo kViii vuur zyn
V?6tlSch ZlJr' uitersten wil en zijne laatste
Zjjn j er' aai' de wereld zou bekend maken,
tof>,„5atsten afscheidsgroet aan zijne kinderen
tt®r0
'ePen.
vvij l
®®n p Un"e« evenwel niet gelooven, dat
^*Udb aUS a'S ^eo' d' 'n z'-'n 'aatslefi
lo02e r'ef de wereld door zulk eene ruste-
dtnv^t2"'11 eene frissche, zulk een veel-
®ene 06tll^e' zulk een diepgaande, zulk
den jn 'a'6 denkkracht verbaast, als onder
r®eds a(s J van het naderende einde nu
6®lief(je 6heeft willen nemen van zijn
biet i, 116 krachtige, vurige geest kan
^6vati0UlZe" 'n een ''chaam, dat zich reeds
den ^êCn voelt door de kille hand van
d°0Ö.
Wij
Vir6etlj oren in deze Encycliek niet den
den 8®n afscheidsgroet trillen van
^glielT* 6n ^ader' maar det P'echtige
^Pperh Vatl ^6n ®rlJzen Hoogepriester en
hei(j v6rder, die geplaatst op de verheven-
hfit j,jan 'let Vaticaan, van waar Hij door
C'11 van den Hemei" bestraald de
aahst0r r 'leen gevlogen eeuwen en de
®®n ner>de tijden in één blik overschouwt,
van en dank aanheft
^'ddni US den Verlosser" ter eere, Die het
f&hgsp U,lt 's der geschiedenis, het uit-
v«T1 van alle hervormingen en elke
®schaving.
din
de Voltrekker van alle
L "wiwcanci vau O.UO
a'les ('ei>et Woord des Vaders, door Wien
'16rscj)ftaeiuaa'it is, wat gemaakt is, en alles
en en hersteld moet worden, wat
du1 ^aartfeCteUr Was. hezig de reizigers
ip ®®R tn, u6 v.00rz'en of van degenen,
'®eU0ötVanff5tn j® hadden een strookje
®1 herfsta6 nemen- Het zomerweer
fe» Waw0 g' de regen viel in stroomen
r^Uftntei*W,a? vo1 van nalte jassen,
d6f. den n,,eB '®hkende parapluie's.
heer f^Sten hoek rechts zat een
Zeern°v®r hem 6t Cene rijkgekleede dame,
*ieh ®eUv0i,H. ®en neU® meneer met eene
ha»' Öij h.8 Ultgedoste juffrouw naast
van\.b vvei 6 nP6tasjeblieft meneer,
cent me"eer heelt in plaats
ent een dubbeltje gegeven.
door de zonde ontaardde en aan bederf
werd prijsgegeven.
Hoe jammer, dat de zeer beperkte
plaatsruimte ons niet toelaat dit heerlijk
monument van diepzinnige wijsbegeerte
en Seraphijnsche bespiegeling, dit gewrocht
van bovenmenschelijke wjjsheid eohemelsche
liefde in zijn geheel op te nemen.
Wij moeten ons wel beperken, tot een
schema, waarin de hoofdgedachten van het
oorspronkelijke stuk, al is dat ook op nog
zoo gebrekkige wijze, samengevat zijn.
De H. Vader begint met te wijzen op de
heuglijke teekenenen des lijds.
«Men denke er slechts aan hoe talrijke
scharen, die, te midden van de aanlokseler.
dezer eeuw, en omringd door zooveel wat
hen moest weerhouden, op den wenk van
den Opperpriester van alom naar Rome,
naar de graven der Apostelen heenstroom
den hoe de bewoner der pauselijke stad
en de vreemdeling wedijverden in openlijke
werken van godsvruchthoe zij in vertrou
wen op den door de Kerk verleenden aflaat
zich ernstiger dan ooit op het beoefenen
toelegden der werken, die tot het ver
krijgen der eeuwige zaligheid noodig zijn.
Bovendien, wis voelt zich niet getroffen
door de buitengewone liefde, die zich in
onze dagen klaarblijkelijk voor ieder
jegens dén Zaligmaker van het menschdom
vertoont De schoonste dagen uit de ge
schiedenis der Kerk waardig moet die
zieledrift gerekend worden van zooveel
duizenden, die, één van hart en zin, over
de haele wereld heen den Naam begroeten
en den lof verkondigen van Jezus Christus."
Aan deze heerlijke lofprijzing voegt de
H. Vader een roerenden wensch en eene
dringende bede
Ach I zoo klinkt het weemoedig ge
smeek van den grijzen Hoogepriester
ach I of dit opvlammen als ware het van
de vaderlijke godsvrucht een grooten liefde
brand mocht voorbeduiden mocht het uil-
muntend voorbeeld van velen alle anderen
»En u, dame V'
De dame is zeker eene juffrouw van
buiten, (alle lui uit de provincie zijn voor
de bewoners der hoofdstad: »van buiten")
ten minste, zij zegt, op den meneer naaQt
haar duidende »net als mijn broer I ook
een flap voor jou I"
In het glazen gezicht var. den conducteur
trilt nauw merkbaar een neusvleugel, en
met een langeren tik aan de dienstpet,
overhandigt hij het tweede kaartje; de
tweede flap voor hem.
Nu komen de lui rechts aan de beurt.
«Leidscheplein", zegt de deftige heer,
geeft een dubbeltje en krijgt een flap terug.
»En u, dame
Deze dame is niet van buiten zij zegt
«Net als meneer!" geeft ook een
dubbeltje en krijgt een flap in de wachtende
hand.
De man scharrelt verder tusschen de
beenen en regenschermen door en onderwijl
zegt de gefortuneerd uitziende trammer tot
den overbuur
nis u vóór het fooien stelsel U neemt
mij de vraag niet kwalijk
«Volstrekt metNeen, ik ben daar niet
tot navolging aansporen Wat immers is
voor onze dagen zóó noodig als de herleving,
alom in de maatschappij, van christenzeden
en christendeugd Het ongeluk van onzen
tijd is hierin gelegen, dat al te velen hun
ooren gesloten houden en de leering, die
van 'dergelijke hernieuwing van godsvrucht
uitgaat, niet vernemen. Kenden dezulken
de gave Gods en wisten ze dat er geen
grooter ellende denkbaar is dan van den
Zaligmaker der wereld te vervreemden
en de praktijk en de wet van het Chris
tendom te verlaten, ook zij voorzeker zouden
zich uit hun ongelukkigen toestand oprichten
en door een anderen weg te kiezen, dan
tot dusver, zich beijveren een wis verderf
te ontgaan."
De taak der Kerk is het, aldus vervolgt
de Paus om het Rijk van Christus op aarde
uit te breiden. Van Hem toch heeft alle
heil der menschheid zijn oorsprong, zooals
de wereldgeschiedenis bewijst.
«Jezus Cnristus nimmer en op generlei
wijze te hebben gekend, is een onheil,
waarbij geen ander valt te vergelijken,
dan. zulk een zieltoestand wijst niet op
verhardheid en ondankHem verloochenen
of vergeten, wanneer Hij zich aan ons
kenbaar maakte, is een misdaad zoo zwart
en dolzinnig, dat zij nauwelijks met den
aard van den mensch schijnt overeen te
brengen. Immers, Hij is het beginsel en de
oorsprong van alle goed: en gelijk het
menschdom zonder Christus' genade niet
had kunnen worden verlost, zoo kan het
ook niet behouden blijven zonder Zijne
kracht. Wat het leven der stervelingen is,
waar Jezus vreemd aan blijft, Hij de kracht
en de wijsheid Gods, wat daar de zeden
zijn, wat de uitkomsten, wordt het or.s niet
genoegzaam geleerd door het voorbeeld der
volkeren, die het licht der Christelijke
Openbaring derven? Wie zich te binnen
brengt hetgeen bij Paulus staat opgeteekend
omtrent hun verblindheid des geestes, hun
zedenbederf, hun monsterachtig bijgeloof,
vóór Integendeel I"
«En u geeft een fooitje?"
«Omaar 't is niet gezegd, dat de con
ducteur erop tegen is I"
«Maar dan handelt u tegen uw principe I"
«Och ja, dat doe ik wel meer, als dat
principe voor een ander onaangenaam is!"
«En daar komt u rond voor uit
«Vierkant, meneer I"
De rnet-Amsterdamsche zuster begon
schik in het gesprek te krijgen, maar het
werd aldra eene alleenspraak, want de
bestrijder der fooien betoogde met groote
welsprekendheid het verderfelijke dier kleine
giften, welke hij aalmoezen heette.
«Zij demoraliseeren de menschen, vooral
hen, die een fatsoenlijk inkomen genieten I
Zij verstompen het plichtsgevoel, zij maken
de lieden onverschillig voor degenen, die
geen fooi geven, en dan ik vraag
het u in gemoede: wat is die fooi?! Kan
u mij hierop antwoorden
«Misschien meneer! In mijn oog is die
fooi, wat eene extra bestelling (ik ben
wijnhandelaar) voor mij is I Het is de
privaat-les voor mijne zuster (onderwijze
res), het is het kwartje, dat de neefjes en
nichtjes van oom of tante krijgen, het is de
hun schandelijke lusten, gevoelt zich onge
twijfeld bewogen tot diep medelijden, maar
ook vervuld met afschuw. Algemeen
bekend is hetgeen Wij hier aanstippen,
maar al te weinig wordt er in den regel
over nagedacht. Want indien men zich wat
ernstiger rekenschap wilde geven van de
weldaden Gods, indien men wat dieper
wilde doordringvn tot de beschouwing van
hetgeen waaruit Christus den mensch gered,
en waartoe Hij hem heeft opgeheven, heel-
wat minder zouden er door trotscheid ver
voerd of door traagheid verlamd zijn. Uit
zijn erfdeel verstooten en balling buiten zijn
vaderland, werd het menschdom eeuwen
lang ten verderve gevoerd, de vreeselijke
straffen, door de zonde van het eerste
ouderpaar te voorschijn geroepen, en andere,
door de persoonlijke afwijkingen der men
schen verdiend, deden zich gevoelen en
waren ongeneeslijk voor de menschelijke
hulp toen Christus de Heer, van den hemel
als Bevrijder gezonden verscheen.
Nadat Jezus Christus, de lang verwachte
der volkeren, de menschen aan zijne gene
zende genade en verheffende kracht heeft
deel gemaakt en het menschdom als zijn
eigen verworpen erfdeel in bezit heelt ge
nomen, verandert op eens het aanschijn
der aarde.
«Toen zag de mensch, als opgewekt uit
een langdurige en doodelijke gevangenschap,
dat licht der waarheid, zooveel eeuwen lang
vruchteloos begeerd en vruchteloos gezocht
en vóór alles erkende hij tot veel hooger
en veel heerlijker goederen geboren te zijn
dan het brooze en vergankelijke, dat met
de zinnen wordt waargenomen, en waarbij
hij te voren zijn gedachten en zorgen had
bepaald. De mensch erkende toen, dat de
van strekking zijn samenstel, de opperste
wet van zijn leven, het doel van zijn be
staan geen ander was dan gelijk hij van
God was uitgegaan, zoo eenmaal tot God
terug te keeren. Uit die waarheid, als
beginsel en grondslag herleefde het besef
versnapering voor de zieken, het stuk
speelgoed voor de kinderen, het is
«Wel mogelijk, zeer goedmogelijk zelfs!
maar ik zeg u toch wat heb ik voor mijn
fooi? Wat doet de man bizonders voor me
Zijne instructie zegt, dat hij beleeid en
gedienstig moet wezen Is hij dat niet,
dan maak ik beklagmaar denkt u, dat
hij een hand méér voor u uitsteekt dan
voor mij
«Nu, dat weet ik nog zoo net niet
«Ik wèl, ik weet zelfs zeer beslist, dat
Den conducteur, die intusschen de stamp
volle tram bediend had, moest niet veel van
dit gesprek ontgaan zijn, althans hij brom
de, achterop staande, tot een bekende
«Zoo'n rijke patser I geeft zelf geen duit
en beknibbelt je nog bij een anderwat
gaat het hèm aan?"
Rrrrrrr de wagen stond stil I
«Leidsche plein", galmde de conducteur,
allen stapten uit en de tram reed onmid
dellijk terug, na eenige passagiers te hebben
opgenomen.
De beide vis-d-vis paren stonden samen
in den regen op hun nieuw vervoermiddel
te wachten