Binnenland*
Isiam te bestrijden, welke godsdienst zich het
best aansluit bij de Oo. tersche toestanden.
Ve hemen van Bylandt, Brummel-
tuiup, de Stuers en van Deventer
handhaven hnn bij een vorige gelegenheid meede-
gedeelde meeningen aangaande staatsmijnexploita
tie, opiumgebruik, expeditiën en losmaking van
de Iuttiscbe financiën,
lieden voortzetting.
Staatsbegrooting voor 1907.
Hoofdstuk X. (Landbouw, N ij verheid
en Handel.)
VOORLOOPIG VERSLAG.
Vele leden achtten den minister, wiens beleid
men overigens waardeerde, te mild in het doen
van voorstellen tot het verleenen, van subsidie,
tot verhooging van tractementen en tot uitbrei
ding van het aantal ambtenaren. Bepaaldelijk had
men het oog op de voorstellen om aan ambte
naren wien Amsterdam of Rotterdam als stand
plaats is aangewezen, een toelage te verleenen en
om de adjunct-commiezen der Rijksverzekerings
bank jaarlijks f 100 tractementsverhooging toe te
kennen, welke voorstellen niet behooren te zijn
voorgesteld zonder voorafgaand overleg met de I
hoofden der andere departementen.
De plannen des ministers ten aanzien van de
oprichting van eene afdeeling Handel, vonden
geen onverdeelde instemming. Gewaarschuwd j
werd tegen te groote uitbreiding van de staats-
bemoeiing met den handel en betreurd werd, dat I
door het overbrengen van een deel der taak van
het departement van buitenlandsche zaken aan
dat departement eene gelegenheid ontnomen wordt
zich van commercieele en economische belangen
op de hoogte te houden. Vele andere leden konden
zich met 's ministers gevoelen vereenigen. Som
mige leden achtten het niet gewenscht den direc
teur-generaal van den landbouw de organisatie
en het voorloopig beheer der nieuwe afdeeling
op te dragen. Voorts werd gevraagd of de af
deeling .Nijverheid niet meer in denzelfden trant
kan .optreden als de afdeeling Landbouw (door
proeven te houden met machines voor het klein
bedrijf, het organiseeren van cursussen, enz.).
Men wenschte dat het departement splitsing
van bestekken voor groote werken zou bevor
deren.
benige leden wenschten aan het hoofd der af
deeling Arbeid iemand te zien geplaatst die in de
practijk eenige ervaring op arbeidsgebied heeft
opgedaan, b.v. een ingenieur die bij de nijverheid
of het spoorwegwezen werkzaam is geweest.
Eenige leden hadden bedenking tegen de toe
lage van f3000 aan den directeur-generaal van
oudbouw wegens de opdracht tot reorganisatie
.an en het voorloopig beheer over de nieuwe
ifdeeling Handel. In elk geval verlangden zij de
steilige verzekering dat, als aan die opdracht
zal zijn voldaan, de toelage niet zal worden over
bezet in een tractementsverhooging.
Aangedrongen werd op: verbetering van het
pachtcontract, onteigening indien te veel gron
den zich in ééne hand bevinden, wettelijke maat
regelen ter bevordering van ontginning door ont
eigening van vóórliggende gronden mogelijk te
maken als de te ontginnen gronden niet aan
een verkeersweg liggen.
Voorts drong men aan op: subsidies tot af
schaffing van provinciale en gemeentelijke tol
len, voorschotten aan kleine grondbezitters te
gen lage rente, maatregelen tegen het dooden
van kikvorschenpaal en perk stellen aan het
dooden van vogels op groote schaal door her
ziening der wet van 25 Mei 1880 (Stbl. no. 89),
landbouwonderwijs in de zuivelbereiding voor
vrouwen en meisjes.
Enkele leden opperden bezwaren tegen de in
stelling der commissie voor de landbouw-enquête
en keurden af, dat daaraan een veel uitgebreider
opdracht is gegeven dan ten vorigen jare in uit
zicht was gesteld, daar niet enkel de toestand
der landarbeiders, doch het gansche gebied van
den landbouw en van de rechtsvormen, waar
onder de grond wordt gebruikt, zal worden on
derzocht. Men vreesde, dat dientengevolge de
arbeid der commissie in de loopende legislatieve
periode geen vruchten zal afwerpen. Ook had
den deze leden bezwaar tegen de samenstelling
der commissie, voor het meerendeel uit technici,
niet uit sociaal-economen, terwijl betreurd werd
dat in de commissie geen landarbeider is be
noemd. Anderen achtten daarentegen de ruime
opdracht der commissie te loven.
Hoe staat het met de aanstelling van een rijks-
landbouwconsulent te Londen? Eenige leden wa
ren met de onderwijsinrichtingen te Wageningen
niet ingènomen met het oog op de kosten en
urongen op reorganisatie aan. Is er geen reden
om terug te komen op de voorgenomen vermeer
dering van het aantal landbouwcursussen voor
onder de wapenen zijnde miliciens Aangedrongen
werd op onderwijs in landbouwkunde aan een of
meer rijksuniversiteiten. Tegen de inrichting der
boerenleenbanken werden verschillende bezwa
ren geopperd. Betwijfeld werd het nut der wet
op de paardenfokkerij, eenige leden achtten sub
sidies voor de paardenfokkerij, eenige leden ach
ten subsidies voor de rundveefokkerij onnoodig,
miueren vonden de voorgestelde verhooging te
gering. Is van regeeringswege een onderzoek inge
steld naar de gevallen waarin veeartsen attesten
afgeven zonder de dieren, waarop deze betrek
king hadden, gezien te hebben? Zoo ja, v/at zjjn
daarvan de resultaten geweest? Omtrent tie vraag
gi de resultaten ögr bestrijding van tuberculose
onder het rundvee wel iri evenredigheid zijn met j
de liooge uitgaven, bestond verschil van gevoe
len. Verscheidene leden meenden echter, dat men
goed op weg is de tuberculose te bedwingen.
Men achtte het wenschelijk, niet vooraf te doen
blijken van het voornemen tot aankoop van woeste
gronden door het rijk. Vrij algemeen vereenigde
men zich met 's ministers plannen tot het ver
leenen van staatshulp voor de ontginning van
woeste gronden.
Eenige leden wenschten het gebruik van het
Rijksmerk voor boter-contróle verplicht te stel
len. Sommigen wenschten het verschillend tarief
voor handelaars en voor landbouwers bij de labo
ratoria der landbouwproefstations te doen ver
vallen. Betwijfeld werd of de reorganisatie der
proefstations wel verbetering zal brengen. Ware
het niet beter het aantal uit te breiden?
Met ingenomenheid hadden sommige leden ken
nis genomen van het nieuwe Mijnreglement. Met
de regeling van den arbeidsduur waren echter
enkelen niet ingenomen. Zij wenschten inkorting
van den arbeidsduur- voor het werken onder den
grond. Afwijking van den bepaalden tijd, behal
ve in gevallen van overmacht, diende volstrekt
verboden.
Door enkele leden werd, wegens de toenemende
aansluiting der particuliere mijneigenaren tot
trusts, aangedrongen op eene wijziging der wet
telijke bepalingen waarbij bepaald wordt dat geen
nieuwe mijnconcessies uitgegeven zullen worden.
Aangedrongen werd op rijkssubsidie aan ge
meenten die door ontginning van mijnen de be
volking zien vermeerderen met een groot aan
tal onvermogende mijnarbeiders. Aan het hoofd
der Staatsmijnen dienen personen geplaatst die
een goed commercieel inzicht hebben. Verschei
dene leden wenschten ook eenige buitenlandsche
deskundigen in dienst te nemen. Betoogd werd
de wenschelijkheid om de exploitatie van kolen
mijnen zooveel mogelijk aan den staat te houden
en vooral de terreinen voor staatsexploitatie te
reserveeren.
Vernomen was dat de luchtverversching in dé
mijn Oranje-Nassau nog steeds te wenschen over
laat en dat het hijschtoestel in die mijn weinig
doelmatig is ingericht. Men verzocht den minister
hieromtrent een onderzoek te doen instellen. Ook
werd geklaagd over de slechte waschgelegenheid
aan de Laura-mijn en het gebrekkige vervoer van
gewonden bij de mijn Willem.
Worden bij de arbeiders in de Limburgsche
mijnen ook andere beroepsziekten dan de worm
ziekte aangetroffen?
Aangedrongen werd op eene enquête omtrent
den toestand der zeevisschers.
Den minister werd hulde gebracht voor hetgeen
door hem in afwachting eener wettelijke regeling
gedaan is ten einde de zeewaardigheid van vis-
schersvaartuigen. te controleereu.
(Slot volgt).
Hofberichten.
H. M. de Koningin-Moeder bracht gistermiddag
een bezoek te 's-Gravenhage. H. M. was vergezeld
van baronnesse Van Ittersum, le hofdame en
1
adjudant jhr. Van Tets.
H. M. werd ontvangen door grootmeester jhr.
de Ranitz, die zich daarna bij het gevolg voegde
voor het bezoek aan de tentoonstelling van nagelaten
werken van den heer Josselin de Jong in Pulchri
Studio.
Hare Majesteit vertoefde ruim drie kwartier
op de tentoonstelling en werd bij Haar bezoek
rondgeleid door den heer Tersteeg, onder wiens
leiding deze week de verkoop der werken zal
plaats hebben.
sul-generaal te Toronto, den heer A. Nordheimer,
kunnen wenden. (Stct.)
Vestigingsverdrag.
Het Stbl. no. 279 bevat een Kon. besluit van
den 7den dezer, bevelende de plaatsing in het
Staatsblad van het te 's Gravenhage op 17
December 1904 tusschen Nederland en het
Duitsche rijk gesloten vestigingsverdrag.
De uitwisseling der akten van bekrachtiging
van dit verdrag en nota's heeft plaats gehad te
's-Gravenbage op 29 October jl.
Een gcdenkteeken.
De secretaris van de Nederlandsch Zuid-Afri-
kaansche Vereeniging, Leidschegracht 101 te
Amsterdam, verzoekt, voor de gedenksteenen, die
de vereeniging te Pretoria en Bloemfontein wil
aanbrengen ter herinnering aan de Hollanders en
oud-Hollanders, die in den Boerenoorlog gevallen
zjjn, opgave van namen van landgenooten, die hun
leven in den strijd van de republieken tegen Enge
land gelaten hebben, liefst met tijdstip en plaats
van overlijden, opdat er geen vergeten worde.
Emigratie naar Canada.
In aansluiting aan vorige berichten vestigt de
minister van buitenlandsche zaken er nogmaals
de aandachtjop, dat alleen aan handwerkslieden,
bijv. spoorwegarbeiders of boerenknechts aange
raden kan worden naar Canada te emigreerenl
Het is echter van overwegend belang eenigszins
bekend te zjjn met de Engelsche taal, en voldoende
middelen te bezitten om althans in den eersten
tijd te kunnen bestaan.
Aan andere personen als de bovenbedoelde, bijv.
kantoorklerken enz. wordt emigratie naar Canada
ontraden. Alleen schijnt er tegen goed loon nog
plaats te zijn voor eenige pianomakers. Gegadigden
zouden zich voor nadere informaties tot den coa-
Legrrzaken.
In de „Memorie van Antwoord" op het „Voor
loopig Verslag lezen wij:
Twee maatregelen door den minister van Oor
log genomen, zijn in het Verslag meer in het
bijzonder besproken, t. w. de vermindering van
het blijvend gedeelte der militie en het in bewa
ring geven van geweren aan de manschappen
der landweer.
Hoe gewichtig ook de beschouwingen zijn,
aan die twee punten gewijd, meent de onderge-
teekende toch niet te mogen verzwijgen, dat een
grondige bespreking daarvan, naar het hem voor
komt, meer eigenaardig tehuis behoort bij de be
handeling van het VlIIste hoofdstuk der Staats
begrooting. Over het algemeen kan worden ge
zegd, dat de verantwoordelijkheid van het Ka
binet bij eiken eenigszinsbelangrijken regee-
ringsmaatregel betrokken is, maar dit doet niet
te kort aan de wenschelijkheid, om de bespre
kingen over de algemeene politiek te beperken
tot datgene, wat werkelijk geacht kan worden
rechtstreeks verband te houden met het algemeen
regeeringsbeleid of te strekken ter uitvoering van
het program, waarmede het ministerie is opge
treden.
Vermits het beginsel der vermindering van het
blijvend gedeelte der militie inderdaad een deel
raakt van dat program, meent de ondergetee-
kende daaromtrent, zich ook in dezen tot de
hoofdpunten bepalende, het navolgende onder de
aandacht van de Kamer te moeten brengen.
Vooropgesteld moge worden de zeer stellige
verklaring, dat de minister van Oorlog bij het
nemen van geen enkelen maatregel en bij het
doen van geen enkel voorstel, zich ook maar
in het minst laat leiden door den wensch om
toe te geven aan eenigerlei „misplaatsten aan
drang tot bezuiniging." Beslist overtuigd, dat
van de vermindering van het blijvend gedeelte
noch voor de weerkracht van het volk, noch
voor de openbare orde eenig nadeel te verwach
ten is, achtte de minister van Oorlog zich ver
plicht, dien maatregel te nemen, omdat daar
van niet alleen eene belangrijke vermindering
van lasten voor de schatkist het gevolg is, maar
daannede bovendien eene zeer aanmerkelijke
ontheffing van persoonlijken druk voor een
groot deel der militieplichtigen gepaard gaat.
Naar mate de verschillende lagen der bevol
king meer algemeen tot den dienstplicht zijn
en zullen worden geroepen, behoort alles te
worden vermeden, wat bij de natie den indruk
zou kunnen wekken, als werden van de dienst
plichtigen, andere of meerdere diensten gevor
derd, dan in het belang van 's Lands defensie
noodig is. Neemt men nu in aanmerking, clat
het blijvend gedeelte, op de sterkte als tot dus
ver, in stand is gehouden, niet ten behoeve van
de geoefendheid der dienstplichtigen, doch
veel meer om in speciale behoeften van den dienst,
met name wacht- en corveediensten te voor
zien, dan is het niet anders dan te waar-
deeren, dat de minister van Oorlog het voor
deze diensten benoodigd aantal manschappen
tot het minimum wenscht terug te brengen, ten
einde daardoor voor zooveel immer mogelijk te
voldoen aan den eisch, die zijns inziens gesteld
moet worden, dat het verblijf der dienstplichti
gen onder de wapenen, voor zoover bereikbaar,
uitsluitend dienstbaar gemaakt worde aan hun
ne militaire vorming.
Dat de vermindering van het blijvend gedeel
te, zoowel met het oog op de mogelijkheid eener
mobilisatie als met betrekking tot het voorko
men van of het optreden bij rustverstoring
of troebelen, voorzieningen noodzakelijk maakt,
wordt gereedelijk erkend, doch de minister van
Oorlog stelt zich voor, bij de behandeling van
het VlIIste hoofdstuk der ontwerp-staatsbegroo-
ting aan te toonen, dat die voorzieningen zijn
getroffen, te dezen aanzien het noodige is ver
richt, zoodat er dan ook inderdaad voor eenig
nadeelig gevolg van den maatregel geenerlei vrees
behoeft te worden gekoesterd.
De nieuwe Inspecteur der Cavalerie.
De kolonel Braams, commandant van het 4e
Regiment Huzaren, die thans in de plaats van
generaal Smeding, benoemd is tot generaal-ma-
joor, inspecteur van het Wapen der Cavalerie,
maakt reeds sedert 1872 deel uit van het offi
cierenkorps van het Wapen, waarover hem nu de
inspectie is opgedragen. Gedurende vele jaren
diende hij o.a. in verschillende rangen, laatstelijk
als majoor in 1899, bij het derde regiment hu
zaren.
In laatstgemeld jaar werd hij belast met het
bevel over de Rij- en Hoefsmidschool, Als lui
tenant-kolonel werd hij in 1903 benoemcf tot com
mandant van het le regiment huzaren, en na
een paar maanden later te zijn bevorderd tot
den kolonelsrang, werd hem met 1 September
1905 als gevolg van de leger-reorganisatie, het
bevel opgedragen van het 4e Regiment Huzaren.
Als eerste-luitenant, was de heer Braams des
tijds eerst gedurende een paar jaren instructeur
bij de Rijschool en later eenigen tijd gedetacheerd
bij de Krijgsschool. i
Terugkoop particuliere landerijen op Java.
De commissie van rapporteurs voor de begroo-
ting van NederL-Indië, voor den dienstjaar 1907,
stelt voor in de begrooting in te voeren een post
kosten van opnemingen en taxaties ten behoeve
van de terugbrenging van particuliere landerijen
op Java aan den landen, en daartoe de begrooting
van hoofdstuk II te verhoogen met f 25.000.
In de toelichting zegt de commissie van rap
porteurs o.a., dat de gehouden stemmingen over
het wetsontwerp nopens terugbrenging van par
ticuliere landerijen op Java, tot het domein, niet
als zuivere uitdrukkingen van het gevoelen der
Kamer beschouwd kunnen worden. Evenwel meent
de commissie te kunnen zeggen, dat de groote
meerderheid der Kamer terugbrenging van de
particuliere landerijen in banden van den lande
wenschelijk acht. Om deze reden heeft de com
missie gemeend, geen voorstel te moeten doen tot
den aankoop van een bepaald land.
Ongevallen wet—Technische school.
Het departement Haarlem van de Maatschap
pij van Nijverheid vergaderde gister-, Dinsdag
avond. De voorzitter stelde voor, een verzoek
te richten tot het hoofdbestuur, om bij de Eerste
Kamer aan te dringen op niet-aanneming van
het ontwerp-arbeidscontract.
Daarover zal in een Vrijdag 23 November te
houden vergadering worden beslist.
Verder sprak de voorzitter over de te Haar
lem te bouwen nieuwe tuchtschool die men nu
reeds zeker weet dat te klein zal wezen.
Drie jaar geleden stond de Raad van Haarlem
een groote som toe voor een daar door het Rijk
te bouwen middelbare technische school. Die
school komt niet en nu wilde het bestuur zich
tot den Raad wenden te Haarlem, met het verzoek
een technische school te stichten op kleine schaal.
Ook dit punt zal den volgenden Vrijdag wor
den besproken.
Emigratie naar Nederlandsch Nieuw Guinea.
Voor het Indisch-Genootschap, te 's-Graven
hage, hield de heer P. J. van Houten, gister-,
Dinsdag-avond een lezing over volksplantingen
van staatswege op Nederlandsch-Nieuw-Guinea.
Bij 't debat, hetwelk op de rede volgde, werd
o.a. het denkbeeld geopperd, de emigratie aan
particulieren over te laten en die pogingen te
steunen. De inleider was echter van oordeel,
dat de staat toch de leiding zal moeten hebben.
Dat andere eilanden de voorkeur zoudqn ver
dienen, zooals betoogd was, werd door hem ont-
kend.
Het Zuiderzee*Vraagstuk.
In zake landaanwinnig in de Zuiderzee heeft de
regeering, zooals bekend, het denkbeeld opgevat,
de inpoldering van een betrekkelijk klein gedeelte
der Zuiderzee te doen voorafgaan aan het groote
weik van opeenvolgende inpolderingen, binnen een
tevoren in zijn geheel af le sluiten waterplas. In
voorbereiding is een wetsontwerp tot verbinding
van het eilaDd Wieringen met den vasten wal en
tot inpoldering van het Wieringermeer. Voor de
uitgaven zal worden geleend.
Betrekkingen voor oud-militairen.
De onlangs door den minister van Oorlog
geinstalleerde commissie, in zake de toekenning
van burgerlijke betrekkingen aan gewezen mili
tairen, heeft reeds van verschillende gewezen en
van nog in dienst zijnde militairen verzoeken ont
vangen, waaruit bljjkt, dat bij velen de indruk
is gevestigd, dat de regeling van deze toekenning
spoedig zal tot stand komen, dan wel, dat de
Commissie zelve de macht zou hebben betrekkin
gen te vergeven.
Beide meeningen zjjn onjuist. De Commissie
heeft tot taak een regeling te ontwerpen ten bate
van gewezen militairen in bovenbedoelden zin. Zij
dient daarna het ontwerp in aan de Regeering
die, als het wordt goedgekeurd, de maatregelen
tot vaststelling moet nemen.
Zoolang dit laatste niet heeft plaats gehad, kan
er van toekennen van betrekkingen op een nieu
wen grondslag geen sprake zjjn.
Verder heeft uit den aard der zaak, de commis
sie geen beschikking over eenige betrekking.
Tentoonstelling Hotel- en Reiswezen en
Middenstands-tentoonstelling 1908.
Naar de Tel. verneemt, bestaat bjj het Bestuur
van den Nederlandschen Hè tel houdersbon d het
het voornemen, om tegelijk met de Middenstands
tentoonstelling, in 1908 te Amsterdam te houden,
een tentoonstelling te organiseeren van het Hötel-
en Reiswezen.
Er zullen binnenkort besprekingen worden
gehouden tusschen genoemd bestuur
den Middenstandsbond, ten einde een
en ineensmelting van beide tentoon?
overwegen.
De Middenstandstentoonstelling kan zich, op
grond van de talrijke toezeggingen voor belang
rijke inzendingen, wel reeds van succes verzekerd
achten. Maar komt in vereeniging met deze expo
sitie ook die van den Nederlandschen Hótelhou-
dersbond tot stand, dan belooft 1908 inderdaad
voor Amsterdam een belangrijk tentoonstellingsjaar
te worden. Temeer waar ook de Binnenscheep
vaart een tentoonstelling organiseert, in aanslui
ting zoo mogelijk met de groote Middenstands ten
toonstelling.
Ongelukken.
Te Sint Maartensbrug had Zondag een onge
luk plaats, waarvan de gevolgen nog in angstige
spanning worden tegemoet gezien. De driejarige