Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
29ste Jaargang.
Zaterdag 15 December 1906,
[No. 8685.
TWEEDE BLAD.
RATIONALE MILITIE.
Officieele Berichten.
Kennisgeving.
Staten-Gen eraaL
ABONNEMENTSPRIJS:
Dit blad verschijnt dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen, en
kost voor Schiedam per 3 maanden 1.35, per maand 45 cent en per
week 10 cent. Franco per post door geheel Nederland ƒ2.per kwartaal.
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen aan ons Bureau: Boter-
straat 50 en bij alle Boekhandelaren, Postdirecteuren en Brievengaarders.
BureauBOTERSTRAAT 50
PRIJS DER ADVERTENTIëN:
Van 16 regels ƒ0.92 met inbegrip van bewijsnummer.
Elke regel daarboven 15 cent.
Driemaal plaatsen wordt tweemaal berekend.
Ingezonden mededeelingen 25 cent per regel.
Voor herhaaldelijk adverteeren worden uiterst bil
lijke overeenkomsten aangegaan
Telefoonnummer 85.
Postbus no. 39.
Burgemeestee en Wethouders van Schiedam
herinneren bij deze alle belanghebbenden aan
hunne verplichting tot het doen van aangifte
ter inschrijving voor de nationale militie, in
de maand Januari 1907.
De bepalingen der Militiewet 1901, die be
trekking hebben op de inschrijving, luiden als
volgt
Voor de militie wordt ingeschreven
lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlander,
die binnen het Kijk, in Jret Duitsche Rijk of
in het Koninkrijk België verblijf houdt,
2o. ieder minderjarig mannelijk Nederlander,
wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk,
in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk Bel
gië woonplaats heeft,
3o. ieder meerderjarig mannelijk Nederlan
der, die binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk
of in het Koninkrijk België woonplaats heeft,
4o. ieder mannelijk ingezetene, niet-Neder-
lander, zoo hij op den lsten Januari van het
jaar het 19de levensjaar was ingetreden en niet
verkeert in een der bij art. 45 omschreven ge
vallen.
Ingezetene is, voor de toepassing van het
bepaalde hierboven onder 4o.
A. de binnen het Rijk verblijf houdende min
derjarige niet-Nederlander
a. wiens vader, moeder of voogd binnen het
Rijk woonplaats heeft en haar gedurende de
voorafgaande achttien maanden in het Rijk of
de koloniën of bezittingen des Rijks in andere
werelddeelen gehad heeft;
b. van wiens ouders de langstlevende bij zijn
of haar overlijden in het hierboven onder a om
schreven geval verkeerde, al verkeert zijn voogd
niet in dat geval of al is deze buiten 's lands
gevestigd
c. die door zijn vader, moeder of voogd ver
laten is, of die ouderloos is of in wettelijken
zin geen vader of moeder heeft en van wien
niet bekend is dat hij een voogd heeft, indien
hij gedurende de voorafgaande achttien maan
den in het Rijk verblijf gehouden heeft;
B. de meerderjarige niet-Nederlander, die
binnen het Rijk woonplaats heeft en haar gedu
rende de voorafgaande achttien maanden in het
Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks in
andere werelddeelen gehad heeft.
Voor minderjarig wordt voor de toepassing
van het bepaalde hierboven onder A gehouden
hij, die minderjarig is in den zin der Nederland-
sche wet. Voor meerderjarig wordt voor de
toepassing van het bepaalde hierboven onder B
gehouden hij, die jjaeerderjarig is in den zin
van voormelde wet.
Art. 14.
De inschrijving geschiedt
lo. van hem bedoeld in art. 13, eerste zin
snede lo.:
Zoo hij binnen het Rijk verblijf houdt en
zijn vader, moeder of voogd aldaar woonplaats
heeft, in de gemeente der woonplaats van vader,
moeder of voogd;
Zoo hij binnen het Rijk verblijf houdt en zijn
vader, moeder of voogd elders dan binnen het
Rijk woonplaats heeft, in de gemeente, waar
hij verblijf houdt;
Zoo hij door zijn vader, moeder of voogd
verlaten is, ouderloos is of in wettelijken zin
geen vader of moeder heeft en het niet bekend
is dat hij een voogd heeft, in de gemeente, waar
hij verblijf houdt;
Zoo hij in het Duitsche Rijk verblijf houdt,
in. de gemeente Amsterdam;
Zoo hij in het Koninkrijk België verblijf houdt,
in de gemeente Rotterdam;
2o. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zin
snede 2o.
Zoo zjjn vader, moeder of voogd woonplaats
heeft binnen het Rijk, in de gemeente der woon
plaats van vader, moeder of voogd;
is de woonplaats van vader, moeder of voogd
in het Duitsche Rijk, in de gemeente Amsterdam;
is zij in het Koninkrijk België, in de gemeente
Rotterdam
3o. van hem bedoeld in art. 13, eerste zin-
snedé 3o.:
Zoo hg woonplaats heeft binnen het Rijk,
in de gemeente zijner woonplaats;
Zoo hij woonplaats heeft in het Duitsche Rijk,
in de gemeente Amsterdam;
Zoo hij woonplaats heeft in het Koninkrijk
België, in de gemeente Rotterdam;
4o. A. van hem, bedoeld in art. 13, eerste
zinsnede 4o., indien hij minderjarig is;
Zoo hij verkeert in het geval, in de tweede
zinsnede van dat artikel onder Aa omschreven
in de gemeente, waar zijn vader, moeder of
voogd woonplaats heeft;
Zoo hij verkeert in het geval, in die zinsnede
onder Ab omschreven, in de gemeente, waar
zijn voogd woonplaats heeft; is de woonplaats
van dezen buiten 's lands, dan geschiedt de
inschrijving in de gemeente waar de minder
jarige verblijf houdt;
Zoo hij verkeert in een der gevallen, in even-
bedoelde zinsnede onder Ac omschreven, in de
gemeente, waar hij verblijf houdt;
B. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zin
snede 4o., indien hij meerderjarig is:
in de gemeente, waar hij woonplaats heeft.
De in de vorige zinsnede als plaats van in
schrijving aangewezen gemeente is die, waar
het verblijf of de woonplaats gevestigd is of
was op den lsten Januari van het jaar, vol
gende op dat, waarin de in te schrijven persoon
het 18de-levensjaar volbracht, tenzij het iemand
geldt, wiens inschrijving te Amsterdam of te
Rotterdam moet geschieden wegens verblijf of
woonplaats onderscheidelijk in het Duitsche Rijk
of in het Koninkrijk België.
Art. 15.
Voor de militie wordt niet ingeschreven:
lo. de ingezetene niet-Nederlander, die be
wijst te belmoren tot een staat, waar de Neder
landers niet aan den verplichten krijgsdienst
zijn onderworpen of waar ten aanzien van den
dienstplicht het beginsel van wederkeerigheid
is 'aangenomen
2o. hij, die bewijst in de koloniën of be
zittingen des Rijks in andere werelddeelen ver
blijf te houden of woonplaats te hebben, al
heeft zijn vader, moeder, voogd of curator woon
plaats binnen het Rijk.
Art. 16.
Hij, die volgens ar£. 13 behoort te worden
ingeschreven, is verplicht zich daartoe bij Bur
gemeester en Wethouders der gemeente, waar
voigens art. 14 de inschrijving moet geschieden,
aan te geven tusschen den lsten en den 31sten
Januari van het jaar, volgende op dat, waarin
hij het 18de levensjaar volbracht.
Bij ongesteldheid of afwezigheid van hem,
die zich ter inschrijving moet aangeven, als
mede in een der gevallen, hierna in de vierde
zinsnede omschreven, rust de verplichting tot
het doen der aangifte
indien het een minderjarige betreft, op zijn
vader, moeder of voogd;
indien het een meerderjarige betreft, die onder
curateele gesteld is, op zijn curator. De verplich
ting van vader, moeder of voogd geldt evenwel
slechts zoo hij of zij binnen het Rijk, in het
Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woon
plaats heeft.
Behoudens de uitzonderingen bij de volgende
zinsnede gemaakt, rust de zorg voor het doen
der aangifte uitsluitend op den in te schrijven
minderjarige
indien zijn vader, moeder of voogd niet bin
nen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het
Koninkrijk België woonplaats heeft;
indien zijn vader of moeder of beiden de
ouderlijke .macht missen;
indien hij door zijn vader, moeder of voogd
verlaten is; of
indien hij ouderloos is of in wettelijken zin
geen vader of moeder heeft en het niet bekend
is dat hij een voogd heeft.
Hij, die door de bestuurders, in art. 22 ver
meld, ter inschrijving moet worden opgegeven
of die in dienst is bij de zeemacht, de marine
reserve en het korps mariniers hieronder begre
pen, bij het leger hier te lande of bij de kolo
niale troepen, is tot het doen van de aangifte
niet verplicht.
Voor hem of haar, die tot het doen der aan
gifte verplicht is, Kan de aangifte geschieden
door een ander, daartoe schriftelijk gemachtigd.
De volmacht blijft onder Burgemeester en Wet
houders berusten.
De wijze waarop van de gedane aangifte moet
blijken, wordt door Ons bepaald.
Art. 18.
Voor de militie wordt ook ingeschreven of
wordt opnieuw ingeschreven:
lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlan
der, die na den lsten Januari van het jaar,
volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar
volbracht, en vóór het intreden van het 21ste
levensjaar zijn verblijf binnen het Rijk, in het
Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België geves
tigd heeft;
2o. ieder minderjarig mannelijk Nederlan
der, wiens vader, moeder of voogd na den lsten
Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de
minderjarige het 18de levensjaar volbracht, en
vóór het intreden yan diens 21ste levensjaar
zijne of hare woonplaats binnen het Rijk, in het
Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België ge
vestigd heeft
3o. ieder mannelijk minderjarige, die na den
lsten Januari van het jaar, volgende op clat,
waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en
vóór het intreden van het 21ste levensjaar Ne
derlander of opnieuw Nederlander is geworden,
zoo hij in een der hierboven onder lo. omschre
ven gevallen verkeert, of wiens vader, moeder of
voogd verkeert in een der gevallen, hierboven
onder 2o. omschreven;
4o. ieder meerderjarig mannelijk Nederlan
der, die na den lsten Januari van het jaar,
volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar
volbracht, en vóór het intreden van het 21ste
levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in
het Duitsche Rijk, of in het Koninkrijk België
gevestigd of er woonplaats verkregen heeft;
5o. ieder mannelijk meerderjarige, die na den
lsten Januari van het jaar, volgende op dat,
waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en
vóór het intreden van het 21ste levensjaar Ne
derlander of op nieuw Nederlander is geworden,
zoo hij in een der hierboven onder 4o. omschre
ven gevallen verkeert;
6o. ieder mannelijk niet-Nederlander, die na
den lsten Januari van het jaar, volgende op
dat, waarin hij het ,18de levensjaar volbracht,
en vóór het intreden van het 21ste levensjaar
ingezetene of op nieuw ingezetene is geworden
in den zin der tweede zinsnede van art. 13.
Hierbij gelden de laatste zinsnede van dat
artikel en art. 15.
Ten aanzien van de gemeente, waar de in
schrijving of de inschrijving op nieuw moet ge
schieden en van de verplichting tot het doen
van aangifte ter inschrijving of ter inschrijving
opnieuw gelden de eerste zinsnede van art. 14
en de laatste vijf zinsneden van art. 16.
De aangifte ter inschrijving of ter inschrijving
óp nieuw van hem, die volgens de eerste zin
snede van dit artikel moet worden ingeschreven,
geschiedt binnen dertig dagen na het verkrijgen
of, werd hij reeds vroeger ingeschreven dóch
van het register afgevoerd, na het terug er
langen van het Nederlanderschap of van het
ingezetenschap, of na de vestiging van verblijf
of de vestiging of het verkrijgen van woonplaats
binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het
Koninkrijk België.
De inschrijving geschiedt in het register be
treffende de lichting van het jaar, waartoe de
in de eerste zinsnede van dit artikel bedoelde
persoon volgens zijnen leeftijd behoort.
Art. 166.
Met boete van ten minste vijftig cents en
ten hoogste f 100.— wordt gestraft de over
treding van de artt. 16, 18 en 22.
Dientengevolge wordt aan alle mannelijke inge
zetenen, die geboren zijn in het jaar 1887, ken
nis gegeven, dat in het gebouw de St. JORIS
DOBLE, aan het Doeleplein alhier, op dagen
en uren hieronder vermeld, tot het doen dier
inschrijving, meer bepaaldelijk gelegenheid zal
worden gegeven, te weten op
ZATERDAG den 5den Januari 1907,
voor hen wier geslachtsnamen beginnen met een
der letters A tot en met M, en
MAANDAG den 7den Januari 1907,
voor hen wier geslachtsnamen beginnen met een
der letters N tot en met Z,
telkens van des voormiddags half tien tot
des middags twaalf uur.
Voor hen die verzuimd hebben of verhinderd
waren, zich op een der voornoemde dagen ter
inschrijving aan te geven, zal daartoe, ten Raad-
huize der gemeente, alsnog gelegenheid bestaan
op iederen werkdag der maand Januari a.s.,
op de uren, hierboven vermeld; terwijl het re
gister van inschrijving, ingevolge art. 23 der
meergemelde wet, op den 31sten dier maand
voorloopig zal worden gesloten.
En is hiervan afkondiging geschied, waar het
behoort, den 15den December 1906.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. L. HONNERLA.GE GRETE, W.D.
De Secretaris,
v. LUIK, L.S.
TWEEDE K A MER
Zitting van Vrijdag 14 December.
Het dpbat over de begrooting van
Binnenlandsche Zaken
wordt voortgezet.
De heer Ketelaar doet uitkomen, dat zijn
voorspelling, reeds ten vorigen jare gedaan, dat
de zg. uiteenschakelingscommissie een kapstok
zou worden, waaraan tal van onderwijskwesties
zouden worden opgehangen, volkomen is be
waarheid. Tal van urgente zaken als school
vergaderingen, wijziging Leerplichtwet, gods
dienstonderwijs, regeling van het meer uitge
breid lager onderwijs, enz. enz., kunnen op die
mani r vooreerst niet aan de orde komen. Spr.
dringt aan op inrichting van een goede, dege
lijke Rijkskweekschool voor onderwijzers; wat
de Leerplichtwet betreft, heeft een onderzoek
van den Bond van Nederlandsche Onderwij
zers aangetoond, dat in 58 gemeenten verorde
ningen bestaan, bepalende dat de kinderen naar
huis kunnen worden gezonden bij wanbetaling
van schoolgeld. Krachtig ingrijpen van Regee-
ringswege tegen dat kwaad, dat het schoolver
zuim officieel in de hand werkt, is een drin
gende eisch.
Ook het voorbereidend onderzoek ligt in de
neutrale zone, en de uiteenschakelingscommis
sie heeft over de salarissen der onderwijzers
geen woord gesproken.
De heer de Waal M a 1 e f ij t bepleit op
schorting van het kweekscholenbesluit en re
geling dezer zaak bij de wet.
Ook de heer ter Laan uit zijn teleurstel
ling over de werkzaamheid dezen minister
op onderwijsgebied, er op wijzende dat van de
zen bewindsman nog wat meer verwacht wordt
dan bevordering van het sparen op school en
het inprenten aan de kinderen van liefde tot
de dieren.
Ook spr. acht de gemeente-verordeningen be
treffende het wegzenden uit de school can kin
deren wegens niet-betaling van het schoolgeld,
strijdig met de wet. Ergerlijk wordt de Leer
plichtwet overtreden, met name te Schevenin-
gen. De werkgevers daar, die zulke jonge kin
deren in dienst nemen, behooren streng gestraft.
Ook de heer Tydeman betoogt, dat deze
minister alles van zich afschuift. Belangrijke
vraagstukken als schooltoezicht, schoolvergade
ringen enz. worden als gelijke zaken behandeld.
Spreker wijst er, evenals vorige sprekers óp,
dat het uitstel van belangrijke zaken, totdat
de uiteenschakeling _zal hebben plaats gehad,
het openbaar onderwijs niet ten goede komt.
Voorts betoogde spr., dat er meer behoefte
is aan uitbreiding van de scholen voor meer
uitgebreid lager onderwijs, dan van meerdere
hoogere burgerscholen.
Ten-slotte betoogt spr'., dat vast moet staan
dat het bijzondere herhalingsonderwijs onder
hetzelfde toezicht moet staan als het gewone.
De heer Schokking spreekt over de tuchte
loosheid onder de jeugd, en meent, dat daarte
gen niet doelmatig wordt opgetreden. Hij wijst
op den toon der openbare onderwijzers tegenover
de hoofdenen op verschillende voorvallen. Ook
op do liederlijkheid in woord en op het vloe
ken bij de jeugd.
De minister van "Binnenlandsche
Zaken ontkent, dat de houding der Regee
ring in strijd is met de beloften m de Troon
rede. Alle kwesties, waarop heden de aandacht
is gevestigd, worden door den minister nauwge
zet overwogen en bestudeerd. Maar ondoelmatig
acht de minister het te hooi en te gras, een dier
onderwerpen afzonderlijk te regelen.
Ten aanzien van het schooltoezicht acht de
minister het 't doelmatigst de aanstelling van-
meer inspecteurs en daarnevens een vereeniging
van de kategorie van districts- en arrondisse-
ments-schoolopzieners.
Wat de opleiding betreft, meent de minister,
dat inderdaad de onderwijzers heter onderlegd
moeten worden.
De gevolgen van de Leerplichtwet acht de
minister heilzaam, al laten zij zich nog niet
al te wel gevoelen.
De minister zou den schoolplichtigen leef
tijd gaarne tot 14 jaar opvoeren, maar hij vreest
dat daarvoor in de Kamer geen meerderheid
is te vinden. Ten aanzien van het wegzenden
der kinderen uit de school wegens wanbetaling
door de ouders, het geval, bekend onder den
naam „Ferdinandje" (gelach) in de „Haagsche
Courant onlangs besproken, is gelukkig meer
uitzondering dan regel.
De minister erkent, dat het wegzenden van
scholieren wegens niet-betaling van schoolgeld
door de ouders, een euvel is, waarin echter
z. i. geen verandering is te brengen dan door
wetswijziging.
Ten aanzien van het kweekscholen-besluit
deelt de minister mede, dat, met behoud van
de bedoelingen der Regeering, de laatste hand
wordt gelegd aan een wijziging, welke voor
1 April wel zal tot stand gekomen zijn.
Na replieken wordt het debat over het La
ger Onderwijs gesloten.
Bij den postJaarwedden van de onderwijzers
der leerscholen, verbonden aan de Rijkskweek
scholen, zegt de heer Jansen (Maastricht) 't te
betreuren dat de onderwijzers zonder hoofdakte
worden uitgesloten van de periodieke salaris-
verhooging.
In antwoord aan den „heer Jansen (Maas
tricht) en Hngenholtz die zich bij den heer
Jansen aansluit acht de minister het
verkeerd te breken met het stelsel dat er ver
schil moet zijn tusschen onderwijzers met en
zonder hoofdakte. De traktementsopklimming
moet een prikkel zijn tot voortzetting der stu
die. Hij zal echter de zaak nog eens onderzoe
ken. i
Vragendag.
De heer van Deventer vraagt den mi
nister van Koloniën, of 't waar is, dat ook
in de Balische landschappen Gianjar en Karang-
Asem door de inlandsche bevolking de vuur
wapenen aan ons bestuur zijn of worden in
geleverd en zoo ja, of de bevolking voor dien
afstand harer vuurwapenen werd of wordt scha
deloos gesteld.
De minister antwoordt, dat in beide land
schappen zekerheidshalve de geweren zijn in
genomen. Volgens den Qouvemeur-generaal is
geen schadeloosstelling verleend.
niiiiutM tmmn i r. iiiiun